Ik keerde mij om, om te zien de stem, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde zag ik zeven gouden kandelaars en te midden van de kandelaars Eén gelijk een Mensenzoon, gekleed in golvend bewegend gewaad, en omgord bij de borst met een gouden gordel. Zijn hoofd echter en zijn haren glanzend wit, als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als vuurvlammen en zijn voeten waren als messing, in de oven gloeiend gemaakt, en zijn stem als de stem van een veelheid van waterstromen. En hij hield in zijn rechter hand de sterren, zeven, en uit zijn mond ging een zwaard, een tweesnijdend scherp, en zijn aangezicht, gelijk de zon schijnt in haar kracht.