Begrippenregister

Adelaar; De adelaar is het teken van de nieuwe geestelijkheid die in de mens ontwikkeld gaat worden.

Afgrond; de afgrond (Abyssos) is het onderste rijk van de hel. Een schacht voert van daar naar de oppervlakte. Ook aan de sterrenhemel is deze toegang tot de hel te vinden onder Schorpioen in het sterrenbeeld Altaar, Ara, ofwel wierookbekken. Zie ook: Sferen zeven.

Alfa en Oméga; De klanken die nog een levende betekenis en werking hebben en in zich dragen de kenmerken van de wereld buiten de mens die in de Saturnus fase begint als warmtewezen (Alfa) met een huid (Bêta) en de letters van het alfabet volgend steeds meer aspecten van de wereld als differentiaties in de wereld binnen de huid opneemt totdat bij Omega de gehele buitenwereld binnenwereld is geworden en de God die eerst buiten de mens was geheel één is geworden met de mens aan het einde van de Vulcanus fase (R. Steiner, GA 346, p.50). In de mysterie taal betekent het aankomen, na het doorlopen van het hele alfabet, bij de klank van Omega dat de mens dan de hele goddelijke wereld in zich sluit (R. Steiner, GA 346, p.51). Met het beeld van Alfa en Omega wordt ook verwezen naar de 7 klinkers, die staan voor de zeven geesten rond Gods troon, en de 24 medeklinkers, de 24 oudsten rond Gods troon. Dit laat zien dat in de klanken scheppende krachten liggen waarvan de mens zich vroeger nog bewust was (R. Steiner, GA 346, p.89). Zie ook: Christus. Kovacs (p.17, citerend uit Steiner’s GA 293) brengt Alpha in verband met de ledematen krachten, de wilskrachten, en Omega met de hoofdkrachten, de ‘schaalkrachten’, die zich in het denken uitdrukken. In het beeld van de Mensenzoon drukt het Alpha zich uit in de Jonge oprichtingkracht van de vurige voeten en de ouderdomskrachten van het Omega in de witte haren. 

Alsum; bitterkruid, wordt wegens de bittere smaak in verband gebracht met de dood.

Altaar; Het altaar is de plaats waar de doden en de opgestane zielen door elkaar weven.

Abaddon; Zie Apollyon

Apollyon; de engel van de afgrond, genaamd Abaddon in het Hebreeuws, wat afgrond of hel betekent, terwijl het Griekse Apollyon staat voor vernietiger. Bedoeld is, volgens Schult, Ahriman, die als demon van de diepte al het levende verhardt en alle inzicht tot de uiterste duisternis verdonkert. De skeletachtige kale sprinkhanen met hun mechanisch werkende snerpende vleugels drukken net zo iets van het wezen van Ahriman uit als de door sprinkhanen kaalgevreten bomen, die als dode geraamtes langs de weg staan. Ahriman werkt als demon van de aardezwaarte in het bijzonder in het menselijke inzicht en wil degenen die gevangen zijn in het verhardende denken de toegang tot de geesteswereld versperren. Zie ook: Draak die uit de zee opstijgt; en Duivel.

Armageddon; zie: Harmageddon

Babylon; Babylon kende eerst een hoogstaande spirituele cultuur maar raakte in verval en daalde af tot een cultuur waarbij de waarheid gecorrumpeerd was (Steiner, GA 346, p.157). Zo werd Babylon tot het symbool van morele corruptie. Daarom gebruikt Johannes dit symbool en in het verlengde daarvan dat van de hoer gezeten op het beest met de zeven koppen en tien hoornen. Later is de hele mensheid tot een Babylon geworden, alle mensen zijn nu onder invloed van de Babylonische verzoeking om de spiritualiteit te laten vallen. En deze houding moet afvallen voor de eindtoestand kan komen.

Balaam; ook wel Bileam genoemd, is een zwarte magiër die de krachten van de materie gebruikt voor egoïstische doelen in navolging van de decadent geworden wijsheid van Hermes in Egypte  (R. Steiner,GA 104a, p.81)

Beest dat uit de zee opstijgt; vertegenwoordigt de terug blijvende mensheid die niet mee kan gaan in de astrale zonnesfeer, zij die slaven blijven van hun dierlijke instincten. Terwijl de anderen naar de zonnesfeer gaan vormen zij een boze tegenmacht onder leiding van Ahriman/Apollyon, het tweede ondier met zeven koppen en tien hoornen van de terug blijvende mensen dat uit de zee, de nog niet gereinigde aandriften, opstijgt. (R. Steiner, GA 104a, p.121)

Beest dat uit de aarde opkomt; is de derde verschijning van de groep achterblijvende wezens. Dit zijn zwarte magiërs, die niet in de dierlijkheid terug gevallen zijn maar wel spirituele vaardigheden hebben ontwikkeld die zij echter in dienst stellen van hun lichamelijke (vleselijke) incarnatie; zij maken de vleselijke incarnatie van de zonnedemon Sorat mogelijk. (R. Steiner, GA 104a, p.121); zie ook Lam.

Bloed; bloed is het teken van Leven en de fysieke drager van het ik in de mens. Zij die hun kleed wit gewassen hebben, hebben zich gewassen in het leven van het Lam. Hun leven is niet meer van henzelf. Het spoor van het persoonlijke is verdwenen. Wanneer bloed buiten het lichaam treedt, is dit het teken van het sterven van de levenskracht en van de dood.

Boek beschreven van binnen en van buiten, verzegeld met zeven zegelen, beeld van de Akashakroniek met een esoterische en een exoterisch kant, dat voor ons stervelingen nog gesloten is zolang we zeven belemmeringen niet hebben overwonnen (Dullaart, p.52).

Boek van het leven; in het boek van het leven zijn de mensenzielen geschreven die de weg terug naar de geestelijke wereld hebben gevonden; dit zijn dezelfde zielen die het witte gewaad dragen omdat hun ziel is gereinigd door martelaarschap.

Boekje; het opeten door Johannes van het boekje duidt op het opstijgen naar de hogere geestelijke werelden (R. Steiner, GA104a, p.32)

Bruid; de mensheid die individueel de keus gemaakt heeft de ziel te reinigen tot het Manas en te leven vanuit de Christus liefde; de christelijke kerk ziet zichzelf bedoeld als de bruid van Christus.

Christus; het Lam, het Ik, dat wat eeuwig is en niet door de dood wordt aangetast; de eerste en de laatste, wat wil zeggen dat hij al aan het begin van de schepping van de mens aanwezig was en bij dit begin al zo volkomen was als de mens zal zijn aan het einde van de schepping. Christus leidt tot de hoogst mogelijke individualisering van de mens. Christendom is wereldreligie en niet een gemeenschap van religies maar van mensen  (R. Steiner, GA104a, p.31). Christus leidt de overgang in die uit de oude stammengemeenschappen voert naar de geestelijke liefde (R. Steiner: GA 104a, p.42). Het wezen dat in het christendom als Christus wordt benoemd is in alle grote stromingen voorzien, van de Joodse Messias en de Egyptische Osiris, tot de Perzische Ahura Mazdao en Vishvakarman in de Indische Rig Veda (R. Steiner: Dornach, 18 augustus 1919). Zie ook: Mensenzoon; Alfa en Omega; Lam.

David, sleutel van; deze sleutel duidt op het sterker wordende Ik in de mens waardoor het mogelijk wordt de ander zelfstandig en in vrijheid en met liefde tegemoet te treden (Steiner GA 104, p.85). Door onze sterkere Ik-krachten in de zesde cultuurperiode kunnen we, als we ons ware zelf gevonden hebben, van buiten komende krachten in overeenstemming met onze wil wel of niet in ons toelaten. We kunnen de deur van ons hart openen of sluiten volgens onze wil en niemand kan binnen komen dan wanneer wij dat toestaan. Schult (p.76) wijst erop dat ‘de goede herder’  in Johannes 10:9 ook zegt: ‘Ik ben de deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.’ Ik ben de deur wil zeggen: Mijn Ik is de deur, als iemand door mijn Ik ingaat zal hij vrij in en uit kunnen gaan. Dit is, aldus Schult, dezelfde deur als de deur die in de brief aan Filadelfia wordt genoemd.

Deur openen; Schult (p.89) ziet in het openen van de deur als God daarop klopt, zoals verwoord in de brief aan Laodicea, de intiemste tekst uit de zeven brieven waarin het diepste éénworden van het fysieke menselijke wezen met de Vadergod wordt aangekondigd; zie ook: Sleutel van David.

Dieren, vier, met zes vleugels; dit zijn de groepszielen van de mensen in de Atlantische tijd (R. Steiner, GA104a, p.32); vertegenwoordigen het bovenzintuiglijke leven dat ten grondslag ligt aan de levensvormen die stoffelijk waarneembaar zijn (GA 8, p. 137). Kovacs (p.22) verduidelijkt dat het om vier typen van aartsengelen gaat, ofwel ‘groepszielen van de groepszielen’ (aartsengelen) die volken leiden. Deze hoge wezens behoren tot de eerste hierachie van Serafijnen, Cherubijnen en Thronen. Zij dragen uit het domein van de eeuwigheid de goddelijke bedoelingen in het domein van de tijd. Zij scheppen de dierenriem als de kosmische uitdrukking van de overgang van de eeuwigheid in de tijd. De adelaar is het beeld van de Cherubijnen, de leeuw van de Serafijnen en de stier van de Thronen. De mens verbeeldt het harmonieus samen werken van de drie soorten wezens. Deze vier wezens staan, elk met twee helpers, aan de basis van de twaalf dierenriemtekens.

Dood; zie: Sferen, zeven

Dood, tweede; De tweede dood is de situatie dat niet alleen het stoffelijke lichaam sterft maar daarna ook de ziel. Of zoals Schult (p.45) het samenvat: De eerste dood scheidt de ziel van het lichaam, de tweede dood wil de geest van de ziel scheiden. Kovacs (p.34) ziet in de tweede dood het niet kunnen verkrijgen van toegang tot de eeuwigheid (devachan) zodat de ziel na het doorleven van het Kamaloka weer moet incarneren.

Draak die uit de hemel wordt gestoten; dit betreft de groep achtergebleven engelen die tijdens de Oude Maan hun mensheidsontwikkeling moesten doorlopen maar die deze niet hebben afgemaakt; deze groep van wezens, hoger ontwikkeld dan de mens maar lager dan de engelen, kon hun ontwikkeling alsnog voltooien door te werken in het astraallichaam van de mens in de Lemurische tijd; zij geven de mens de vrijheid waardoor hun achterblijven op de Oude Maan als een offer kan worden gezien; als Aarde en mens zich weer met de Zon verenigen na het Bazuintijdperk worden deze luciferische wezens tegelijk met de mensen met gereinigde zielen verlost. De luciferische wezens die deze mogelijkheid niet hebben gebruikt worden uit de hemel geworpen en verschijnen in de onderfysieke lagere astrale wereld die niet in de opwaartse beweging mee kan; daarom verschijnt bij het binnentreden van de Aarde in de zonnesfeer deze eerste draak (R.Steiner, GA 104a, p.121).

Draak, rode, met zeven  hoofden en tien hoornen; zie ook Satan, zie ook Beest dat uit de zee opstijgt. Dit is de boze kracht, die in de graal sage en in de Parsifal opera van Wagner wordt voorgesteld door de tovenaar Klingsor. Klingsor wil langs de weg van tantra yoga, in tegenstelling tot hatha yoga, seksuele begeertekrachten ongetransformeerd gebruiken om geestelijke krachten en werkingen te verkrijgen (Kovacs, p.129). De zeven koppen zijn de zeven chakra’s of lotusbloemen van het etherlichaam. De vier bovenste zijn bij man en vrouw gelijk, de onderste drie kennen zowel een mannelijke als een vrouwelijke aanleg in het etherlichaam. Fysiek wordt slechts een van de twee aanleggen ontwikkeld. De demon beoogt het hele etherlichaam te verharden, te verhoornen, wat leidt tot 4 plus 2×3, in totaal 10 hoornen. Het zijn wat in de christelijke traditie de zeven doodzonden of astrale krachten worden genoemd, die dodend op de etherorganen werken.     

Duivel; Doorgaans duidt de Apocalypse met de duivel Lucifer en met satan Ahriman aan.

Duizend jarig rijk;  Schult (p.322-324) staat uitgebreid stil bij de betekenis van de 1000 jaar periode. Evenals andere auteurs, zoals Steiner, betekent in zijn ogen deze 1000 jaar zeker niet een rekenkundige of chronologische periode van 1000 jaar. Met het duizendjarige rijk wordt gedoeld op het rijk van de goddelijke volmaaktheid dat aan het einde van de tijdronden doorbreekt. Verder wordt het getal 1000 in de oudheid gebruikt om een grote tijdkringloop aan te duiden. In de Joodse scheppingsgeschiedenis kende men 7 scheppingsdagen. Dit zijn 7 werelddagen van de kosmische ontwikkeling, die men als 7 perioden van 1000 jaar telde. Hierbij zijn de 1000 jaar perioden symbolisch en niet rekenkundig op te vatten. Het zevende 1000-jarental is dan te zien als een wereldsabbat, de rustdag van de voltooiing van de wereld. In de Apocalypse wordt volgens Schult het duizendjarige rijk niet als de toestand van voltooiing van de wereld opgevat, maar als een voorlaatst stadium in de fase voordat de tijd overgaat in de eeuwigheid. Het is een tussenstadium tussen tijd en eeuwigheid dat ook in de Avesta van Zarathustra wordt aangetroffen. Steiner karakteriseert de duizend jaar als drie tijdenronden (vormtoestanden) die nog verlopen voor de Aarde incarnatie is voltooid.

Eonen; grote tijdskringlopen of tijdenronden; naam voor de Archai of Geesten van de Omlooptijden of Geesten van de Persoonlijkheid. Deze geesten regelen alle ritmisch geordende verschijnselen in de natuur en vormen als geheel het astraallichaam van de aarde. Als tijdgeesten werken ze in de mensheidsontwikkeling (GA102, p.145 e.v.)

Eufraat; bedoeld wordt niet de aardse rivier de Eufraat, maar de geestelijke oerstroom die in het Oud Testamentische Paradijsverhaal is beschreven (Genesis 2: 10) en die uitbeeldt de uit de hogere sferen afkomstige etherstromingen die in de mensheid en de Aarde worden geleid. Het gaat hier om de levenskrachtstromen tussen  de bovenzintuiglijke wereld en de mensheid en de Aarde. Deze geestelijke rivier zal ook het eindbeeld van de Apocalypse vormen, de rivier van kristalhelder water die stroomt uit Gods troon. Maar voor de terugvallende mensheid droogt deze rivier van het leven op.

Geesten voor Gods troon, zeven; de zeven geesten Gods, de zeven Elohim,  zijn de zeven principes waaruit de mens is opgebouwd: fysiek lichaam, etherlichaam, astraal lichaam, Ik, en als kiemen Manas, Buddhi en Atman, die later tot ontwikkeling gaan komen, kortom de gehele mensheidsevolutie; we vinden dit ook terug in de zeven sterren in de rechterhand van de Mensenzoon die staan voor de hoge geestelijke wezens die achtereenvolgens de zeven cultuurperioden leiden.

Gemeente, cultuurperiode; de zeven gemeenten representeren zeven cultuurperioden van elk ca. 2100 jaar (de tijd dat het lentepunt van de Zon door een dierenriem teken loopt ofwel het platonische wereldjaar). Met Efeze begint volgens Steiner de oude Indische cultuurperiode (7227 – 5067 v. Chr.) en met Laodicea (5733 – 7893 n. Chr.) eindigt de laatste of Amerikaanse cultuurperiode van het Na-atlantische tijdperk (Steiner, GA 180, 8 januari 1918). Over de datering van de cultuurperioden circuleren verschillende tijdsaanduidingen, al is over de periode dat de Zon een dierenriemteken doorloopt geen discussie mogelijk. De vraag naar de juiste datering kwam bijvoorbeeld op nadat in de 1967 uitgebrachte musical Hair gezinspeeld wordt op het naderen van de periode van Aquarius, terwijl Steiner en de theosofische literatuur dit tijdperk pas rond 3500 laten beginnen (https://anthrowiki.at/Slawische_Kultur). Ook Arthur Schult hanteert als begin van de Aquarius periode het jaar 2000. Dat is maar liefst een verschil van ongeveer 1500 jaar. Oorzaak is dat het lentepunt astronomisch gezien momenteel zo’n 25 graden in het sterrenbeeld Vissen is gevorderd en daarmee in het overlappingsgebied met het sterrenbeeld Waterman is gearriveerd. Maar dat wil volgens Gisela Gorrisen (p.18-28) niet zeggen dat het Waterman tijdperk ook daadwerkelijk is begonnen. Zij geeft bovendien aan dat na de astronomische aanvang van een tijdperk er eerst nog een bewustzijnsontwikkeling bij de fysieke mens moet plaatsvinden voor de uitwerking van de nieuwe astronomische constellatie effect begint te sorteren. Dat zou een verklaring bieden voor het genoemde verschil van ca.1500 jaar

Gemeente,  gemeenschapsvorm; hiervan zijn er in beginsel niet meer dan zeven en zij dragen kenmerken overeenkomstig de occulte betekenissen van de getallen 1 tot en met 7

Getal 0; Het getal 0 duidt in het occultisme op het voleindigd zijn van een cyclus (R. Steiner,GA 104a, p.126) 

Getallen 1 tot 7; zie bij rubriek veel gestelde vragen

Getal 7; Kovacs (p 100-103) vat samen dat het getal 7 het getal van de tijdsprocessen is, zoals 12 het getal van de ruimte is. De eerste drie stappen staan voor de evolutie, waarbij van de Oude Saturnus, gaande naar de Oude Zon en de Oude Maan incarnatie van de Aarde de wereldontwikkeling zich uitdrukt in resp. Vorm, Leven en Bewustzijn (lust en leed).  In de vierde fase zijn die drie in evenwicht, in het midden verwerft de mens zich de vrijheid. In de eerste drie stappen wordt de goddelijke drieeenheid steeds meer verhuld. In de vorm verhult zich de Vader, in het leven de Zoon en in het bewustzijn de Geest. In de laatste drie stappen, die nog moeten komen, de Jupiter-, Venus- en Vulcanusfasen wordt de Godheid weer stapsgewijs geopenbaard, onthuld. Op Jupiter de Heilige Geest, op Venus de Zoon, en op Vulcanus de Vader. De fasen 4 tot 7 zijn een involutie proces waarbij de vergeestelijking optreedt. Deze 7 stappen zijn het innerlijke wezen van de zevenheid. De zeven stappen hebben ook ene kwalitatieve ordening (Kovacs, p. 142): één: is de belofte, twee: de beproeving, drie: het begrijpen, vier: de omkeer, vijf: de inkeer, zes: de beslissing, zeven : de vervulling.

Getal 10;  heeft onder meer de betekenis van volledigheid en eenheid omdat 10=1+0=1. De tien is de oorspronkelijke eenheid op een lager, concreter, niveau. De eenheid van de Heilige (God) drukt zich uit in tien emanaties of vermogens (in de kabbala sefiroth genoemd) die de ‘verticale’ oorzaken zijn van alles wat bestaat. De mens is als beeld van God een manifestatie van al deze tien vermogens (D. van Egmond, syllabus 1994-1995, p.21). Schult (p.45) kenmerkt het getal 10 ook als het getal van de volkomenheid. Tien is in het Hebreeuwse alfabet de Jod, de oereenheid van alle letters, de oereenheid van de kosmos. De tiende sefira is in de Kabbala de sefira Malkuth (Rijk), de samenklank van alle negen sefiroth in het ‘rijk van Gods tegenwoordigheid’ op Aarde. Tien is daarmee het getal van de voleinding

Getal 12; getal van de ruimte. Opgebouwd uit 3 x 4, het is het getal van de volheid, van het grotere geheel, van de dierenriemtekens (sterren). De 12 krachten zijn verbonden met de opbouw van ons lichaam en met onze zintuigen en met de krachten die we vanuit onze geest terug stralen (Dullaart, p. 48-49). Individuele mensen kennen 12 nuances in hun lichamelijkheid die allen vertegenwoordigd moeten zijn om een volledige groep te vormen (R. Steiner, GA 236, p.69). Getal 12 staat voor twaalf invloeden die klinken in het fysieke lichaam vanuit de tekens van de dierenriem, twaalf grondtonen uit het  Devachan, de mentale wereld (R. Steiner, GA 104a, p.410). Twaalf personages gaan als onvergankelijke ik-heid door een ontwikkeling die zich in zeven etappes afspeelt in de tijd. In zeven ontwikkelingstoestanden wordt elk afzonderlijk ik door 12 verschillende wereldbeschouwingen heen gedragen. Aan het eind verenigt het ik deze twaalf en overwint daarmee de van elkaar geïsoleerde afzonderlijke standpunten. De twaalf protagonisten in Steiners mysteriedrama’s verhouden zich als de vaste sterren tot de planeetsferen. (JvH, 2017, p.19) Zoals de Dierenriem heeft ook de mens de opdracht het eeuwige in de tijd te dragen. Dit eeuwige in de mens is het Ik (Kovacs, p.23). Zie ook: Dieren, vier. 

Getal 24; Steiner wijst in zijn voordracht van 22 april 1907 te München erop (GA104a, p.22) dat het getal 12 ook verwijst naar de Lemurische tijd toen Zon, Maan en Aarde nog verenigd waren en niet de draaiing van de Aarde om de Zon de maat voor de tijd was, maar de rondgang van deze verenigde lichamen door de dierenriem. De dierenriemtekens heetten daarom het hemelse uurwerk. Omdat een scheppingsdag wordt afgewisseld door een scheppingsnacht (Pralaya) neemt een rondgang door een Manvantara plus Pralaya in totaal vierentwintig ‘uren’. In Steiners voordrachten van 22 en 27 juni 1908 wijst hij ook op de herkomst van de 24 oudsten. Elke oudste is een mensengestalte die vanuit een eerdere fase in de mensheidsontwikkeling nu op ons terugblikt en inmiddels tot een hoger wezen is geëvolueerd. Om dit te begrijpen moeten we eerst de zeven incarnaties van de Aarde in gedachten nemen. Steiner duidt die ook wel aan als zeven bewustzijnstoestanden die de mens doorloopt, gaande van trance, naar slaap-, droom- en  wakker bewustzijn, en in de toekomst naar helderziend, helderhorend en helderwetend bewustzijn. Die stappen worden ook aangeduid met de planeetnamen (Oude) ‘Saturnus’, (Oude) ‘Zon’, (Oude) ‘Maan’, Aarde, ‘Jupiter’, ‘Venus’ en ‘Vulcanus’. De bewustzijnsontwikkeling in zo’n planeetincarnatie wordt telkens weer in zeven kleinere stappen voorbereid. Zo kende de Saturnus-incarnatie van de Aarde zeven levenstoestanden of ‘regulatoren van de tijd’, wat eveneens het geval is bij de Zon- en de Maan-incarnaties. Van de huidige Aarde incarnatie zijn er inmiddels drie van dergelijke levenstoestanden doorlopen en verkeren wij nu in de vierde levenstoestand, de minerale. Achter ons liggen dus 3×7=21 plus 3, is in totaal 24 levenstoestanden. Deze 24 levenstoestanden die achter ons liggen worden hier aangeduid als de 24 oudsten. De oudsten vertegenwoordigen dus de hoge wezens die leiding gaven aan de achter ons liggende levenstoestanden in de tijd waaruit wij als broers en zusters van Johannes te voorschijn zijn gekomen.  Zij zijn regeerders van de mensheidsontwikkeling. Met de 24 wordt ook verwezen naar het getal 12 dat wij in een etmaal tweemaal doorlopen: overdag doorlopen we in 12 uur de buitenkant van de gebeurtenissen en ’s nachts de binnenkant ervan. De twaalf komt ook terug in de twaalf maanden van het jaar. Met 12 wordt de volheid en het grote geheel aangeduid, de dierenriemtekens aan de sterrenhemel, de ridders in de tafelronde van Arthur, de discipelen van Jezus, etc. Het getal 24 is ook verbonden met het doorlopen door de Zon van de 12 tekens van de dierenriem en de 12 maanden van het jaar. De binnenkant van de 12 dierenriem tekens heeft verband met hoe je bent en je interesses, terwijl de buitenkant verband heeft met de ascendant en hoe je met je omgeving in relatie treedt. Dit getal komt ook terug in de 24 medeklinkers die doorgaans het alfabet kent en die de 7 klinkers omringen. De 24 oudsten om Gods troon verwijzen ook naar de 24 medeklinkers. In de klanken van deze letters leven goden die men door de klanken in oude mysteriën zo wilde naderen  (R. Steiner, GA 346, p.89). Zie oo: Alfa en Omega.

Getal 42; vertegenwoordigt het doorlopen van 6 x 7 perioden; ook is de som van 4+2= 6; het getal 6 staat daarmee dus centraal; Schult ziet 42 verbonden met 24 maanden ofwel drie-en-een-half jaar; zie ook: getal 1260. 

Getal 333; in het jaar 333 is het midden bereikt van de ontwikkeling van de verstands-gemoedsziel (747 v Chr tot ca. 1500 als de bewustzijnsziel ontwikkeling begint); in 333 vindt de inslag in de ziel plaats van het Ik (R. Steiner, GA 346, p.101). De mens moet zelf gaan uitdenken hoe de eerst nog vanzelfsprekende goddelijke wereld zich verhoudt tot de mens

Getal 666; Er kan verwarring zijn over de plaats van het getal 666. In het huidige Na-atlantische tijdperk verbindt Steiner het aan het jaar 666 van onze jaartelling.  In de huidige Aarde incarnatie duidt het getal 666 op de zesde fase van het Bazuintijdperk. In groter verband duidt het op de slotfase van de laatste planeet incarnatie, de Vulcanus-aarde, waarop 6 tijdperken zijn verlopen en de zesde ‘cultuurperiode’ ten einde loopt. 666 is verbonden met het dierlijke waarin de mens weer dreigt terugval te vallen na de inslag van het Ik in het jaar 333; de mens kan zich niet meer begrijpen als mens, maar alleen conform het Darwinisme als dier; het getal vertegenwoordigt het grote gevaar van de tegenspeler van het christendom, het arabisme (R. Steiner, GA 346, p.108). Zie ook: getal 6, Sorat

Getal 1000; het is naïef te zeggen dat Jezus of Johannes de Doper verkondigd zouden hebben een rijk dat na 1000 jaar terug zal komen. Er wordt hier alleen mee bedoeld dat we het geestelijke rijk kunnen binnenkomen door ons eigen ik. Vroeger werd de geest de mens geschonken, nu kan de mens de geest alleen vinden in het eigen ik. Zo’n bijzondere tijd is er nu weer. Het zou kunnen zijn dat die tijd verslapen wordt. (R. Steiner, GA 118, p.183)

Getal 1260; Steiner (GA 346, p.205) heeft lang geworsteld met de betekenis van dit getal en is tot de slotsom gekomen dat hier in de loop van de tijd een fout in de overlevering is opgetreden en dat dit 2160 dagen moet zijn. Dagen betekent in dit beeld niet dagen maar jaren. Schult ziet in de 42 een tijdsaanduiding in maanden en in 1260 dagen eenzelfde betekenis, namelijk drie-en-een-half jaar. Het jaar werd daarbij naar de cirkelindeling met 360 graden op 360 dagen gerekend. Drie-en-een-half maal 360 is 1260. Omdat drie-en-een-half de helft is van zeven duidt dit ook op de periode vanaf de komst van Christus tot aan het einde van de zeven wereldjaren.

Getal 2160; het getal 2160 is een kosmische episode die 1/12 deel van het doorlopen van (het lentepunt van) de Zon door de dierenriem (in totaal 25.920 jaar) vertegenwoordigt. De ontwikkeling van bijvoorbeeld de gewaarwordingsziel, de verstandsgemoedsziel en daarna sinds 1413 van de bewustzijnsziel vergt elk 2160 jaar (R. Steiner, GA 236, p.205)

Getal 144 000; is het getal van de volheid en volledigheid wat wordt uitgedrukt door 12 maal 12, een dubbel kosmisch getal (Dullaart, p.54), en door het getal duizend

Getuigen, de twee; de twee getuigen worden in verband gebracht met Mozes en Elia. De getuige die de macht heeft om de hemel te versluiten, zodat het niet regent, duidt op Elia (zie 1 Koningen 17:1). De andere, die macht heeft water in bloed te veranderen, verwijst naar Mozes (Exodus 7:14). Mozes is de grote wetgever en Elia de grote profeet van het oude Joodse volk. In Mozes leeft de kracht van de Maanzuil, en in Elia de kracht van de Zonzuil. In het Nieuwe Testament worden deze krachten vertegenwoordigd door Petrus en Johannes. Zie ook: Voeten, gloeiend als erts in een oven.

Gog en Magog; kleine en grote groepen die de mens weer terugvoeren van individueel bewustzijn naar groepsbewustzijn, geleid door ahrimanische impulsen (R. Steiner, GA 236, p.262)

Hades; zie: Sferen, zeven

Harmageddon; Harmageddon is tegenwoordig bekend als Tel Megiddo, dat heuvel (tel) van Megiddo betekent. Megiddo is bewoond geweest sinds 7000 v.Chr. en lag al in de oudheid op een strategische plek nabij een smalle pas door het Carmel gebergte en vanaf de heuvel uitzicht biedend op de Jezreël vlakte. Het lag op een belangrijke handelsroute van Egypte naar Assyrië. Onder de talrijke oorlogen die hier werden uitgevochten behoort die uit 1478 v.Chr. van de overwinnende Egyptische farao Toethmosis III tegen het Hettitische koninkrijk. Hier overwon Gideon na de uittocht uit Egypte de Midjanieten (omstreeks 1200 v.Chr.) en hier werd koning Saul gedood door de Filistijnen (ca. 1010 v.Chr.). De edele koning Josia vocht hier tegen farao Necho II in 609 v.Chr. waarbij hij de dood vond. Schult (p.273) benadrukt dat Harmageddon ook een plaats is van de scheiding tussen geesten. Als voorbeeld noemt hij naast oorlogen de overwinning die de profeet Elia hier eens behaalde op de Baalspriesters. Hier wordt de strijd tussen het machtsprincipe en de goddelijke wijsheid uitgevochten. Schult vertaalt Hamageddon als ‘plaats van de hemelse heerlijkheid’ en ziet deze plek als de grens naar het gebied van de geest, de wereld die in de Kabbala Aziluth wordt genoemd.

Heilige Geest; zie Jonkvrouw Sophia

Hel; zie Hades, Sferen zeven.

Hoer van Babylon; De hoer is de grote stad, die als koningin heerst over de koningen van de Aarde. De jonkvrouw Sophia, bekleed met de Zon, is het tegenbeeld van de hoer van Babylon. Zij staat voor de mensheid die het jonkvrouwelijke Sophia wezen in zich heeft verontreinigd (Schult, p.278). Zie ook: Babylon. In Babylon gaven de priesteressen van de godin Ischtar of Astarte, dezelfde als Venus in Rome, zich over aan alle mannen die dat verlangden, ter ere van hun godin. Deze dienst aan de godin verwerd later tot prostitutie. Waar het liefdesvermogen geketend wordt in begeertekrachten, die van de Oude Maan afstammen waar de mens het dierlijke stadium bereikte, noemt de Apocalypse dit de hoer van Babylon (Kovacs, 128). Waar de liefdeskracht wordt veredeld, treedt de Sophia op. Een vrouw die zich aan wat de Apocalypse de hoer van Babylon noemt heeft overgegeven, is de dochter Salome van koning Herodias die het hoofd van Johannes de Doper van haar vader verlangde (Kovacs, p.131). 

Hoorn; Wat fysiek is bewerkstelligd door het etherlichaam wordt in de Apocalypse aangeduid met het begrip ‘hoorn’. Een hoorn is elk orgaan dat een uiterlijke fysieke uitdrukking is van een onderdeel van het etherische lichaam. Elk orgaan van de mens is uit het etherische lichaam verdicht. Zie ook: Kop.

Hoger Zelf; Hoger zelf is een in de Lemurische tijd afzonderd deel van het menselijke etherlichaam dat niet door Lucifer is beinvloed en zelfloos is gebleven (zonder zonde is), en dat de mens vanaf de vijfde of huidige cultuurperiode het vermogen geeft om actief zelf te denken en zo de mens kan bevrijden van de greep van de sluwe intelligentie van Ahriman (Kovacs, p. 93).

Jeruzalem, nieuwe; dit is een volgende Aarde incarnatie; vaak wordt daarbij gedacht aan de eerstvolgende ofwel Jupiter incarnatie, waar de mens die ‘zijn kroon heeft behouden’ een hogere ontwikkeling gaat doormaken; in het nieuwe Jeruzalem heeft de mens zijn hogere kwaliteit van de gereinigde ziel, het Manas, ontwikkeld. Kovacs (p.154-159) verwijst voor het nieuwe Jeruzalem echter naar de Vulcanus incarnatie, de laatste verschijningsvorm van de aarde, de verste toekomst. In die verre toekomst is het laatste offer van de mens dat hij voor altijd zijn fysieke lichaam en zijn persoonlijkheid moet loslaten, en er geen nieuwe incarnaties meer zijn. Daarmee bereikt hij wel zijn einddoel, het hogere Devachan, dat wij ook tussen sterven en nieuw geboren worden aanstippen in het wereld-middernachtelijk uur. Dit gebied is de uitdrukking van de dierenriem, of de kristalhemel, waar het hoger zelf zijn thuis vindt en waar de kristallen hun groepszielen hebben. Ieder Ik heeft een bijzondere relatie met een bepaalde combinatie van dierenriem tekens. De dierenriem tekens vormen een kosmisch alfabetdat uit 12 tekens betaat  en uit deze tekens wordt voor ieder menselijk hoger Ik zijn kosmische naam gevormd. Letterlijk is onze kosmische naam in de sterren geschreven.  Men kan ook zeggen dat de edelstenen op aarde de afdrukken zijn van de machten die onze eeuwige naam vormen. Tijdens de Vulcanus fase heeft de mens een wakker bewustzijn in het hogere Devachan. Hier vorm de mens zijn fysiek lichaam om tot Atman, de geestmens.

Jezabel; Het kwade wordt in de gemeente Thyatira vertegenwoordigd door de profetes Jezabel. Deze naam herinnert aan de assertieve Fenicische koningsdochter Izebel (ca. 900 v. Chr.) die met de Israelische koning Achab was gehuwd en de Ischtar- en Baälscultuur uit de stad Tyron in het land introduceerde. Na Achabs dood werd zij koningin-moeder. Ze voerde de verering van Baäl en Ischtar (Astarte) in en liet Israëls profeten doden. Bock (p.66) wijst daarnaast erop dat in de tekst niet zozeer sprake zal zijn van na negen eeuwen nog in Israël levende volgelingen van Izebel, maar op het nog wijd verspreide gebruik van profetessen zoals Jezabel, de zogenaamde extatische Sybillen. Kovacs (p.42) schildert Jezabel als aanhangster van de oude en decadent geworden Baal mysterieen en zij wordt als symbool van de wereld van de vervallen oude mysterieen gepresenteerd. In een zelfde geest beschrijft Tomberg (deel II) de invloed van de Sybellijnse school, waartoe Jezabel behoorde..

Jonkvrouw Sophia; Is een beeld voor het gereinigde astraallichaam en een aanduiding voor de moeder Maria van Jezus. Met jonkvrouw wordt bedoeld dat het astrale lichaam is vergeestelijkt. Dat is een stadium dat van belang is voor de inwijding van de mens die vroeger plaatsvond in drie-en-een halve dag waarbij de betreffende mens in een sarcafoog lag. Tijdens deze inwijding werd het gereinigde astraallichaam (‘de jonkvrouw’) afgedrukt in het op dat moment ook uit het lichaam getreden etherlichaam. Dit etherlichaam dat het astraallichaam opneemt noemde men ‘de Heilige Geest’. En hetgeen uit beiden ontstond noemde men de ‘Mensenzoon’. De Mensenzoon is dan ook mede een aanduiding voor een bepaalde inwijdingsgraad (Steiner, GA 94, p.290). 

Keursteen; Op de witte keursteen staat de naam ‘Ik’, die niemand anders kan uitspreken dan degene die de drager is van dit Ik. Zie ook: Manna.

Kleed, wit; zie Wit kleed

Kleed, wit met bloed besprenkeld; In de voorchristelijke tijd ontving de mens het Woord van God uit de natuurverschijnselen om hem heen, nu ontvangt de mens het scheppende Woord van God door Christus in zich op te nemen, nu klinkt het woord van God van binnenuit. Dat wordt aangeduid met het kleed dat met bloed is besprenkeld. En de naam van het met bloed besprenkelde kleed van de ruiter is het Woord Gods. De Christus vult ons van binnenuit met het scheppende Woord van God. 

Kop; Met de kop wordt in de taal van de mysteriën aangeduid de etherkracht in de mens van waaruit al het stoffelijke wordt aangelegd. Dat komt omdat vroeger het etherlichaam van de mens nog sterk uitstak buiten het fysieke hoofd. Nu is dat nog het geval bij bijvoorbeeld de olifant en het paard. Zie ook: Hoorn.

Lam; is Christus. Het Lam volgt op de vier apocalyptische dieren om Gods troon, leeuw, koe, mens en adelaar. Het Lam is daarmee het vijfde dier en symboliseert de mens in zijn volmaaktheid. (R. Steiner, GA 104a: 22). Het Lam is de groepsziel van de hogere openbaring van de mensheid, het teken van de verlosser zoals deze in de astrale wereld verschijnt (Sijmons, in: Apokalypse im Ich, p.28) Het beeld van het Lam staat in verband met het dierenriemteken Ram dat volgde op het eerdere dierenriemteken van de Stier die in Egypte noch werd vereerd (R. Steiner, GA 104a, p.21). Het occulte teken voor het Lam is de zevenster. Dit geeft meteen de rationale achter de dagen van de week en refereert aan de planetaire ontwikkelingsstadia verbeeldt in de zeven sterren in de hand van de Mensenzoon. Het Lam is het beeld van de Zoon van de Vadergod, het staat voor de kosmische liefde die offerbereid is, zonder dat daartoe voor zichzelf een noodzaak is. Schult (p.105) wijst erop dat de Messias zowel de zonneleeuw is, de zegevierende held en koning, als het offerlam, de lijdende dienaar van God. Hij is zoon van koning David én zoon van de als slaaf verhandelde Jozef, om in Oud Testamentische termen te spreken. De Zonneleeuw, die de macht van de duisternis overwint, kan op Aarde niet als Leeuw maar slechts in het beeld van het Lam met de offerwond verschijnen. Het Lam is het teken van het zonder zonden zijn en kan juist daarom de aardemensheid en de Aarde verlossen. Kovacs (p.113) wijst erop dat het Lam Gods als begrip voor het eerste naar voren komt in het evangelie van Johannes bij de doop in de Jordaan: Hier komt het Lam Gods, dat de zonde van de wereld draagt. De zonde is de erfzonde van de val van de mens als gevolg van de werkingen van eerst Lucifer en later tevens Ahriman, waardoor er een scheiding van de goddelijke-geestelijk oorsprong van de mens ontstond, maar waardoor hij tegelijk zijn vrijheid verkreeg. Door het offer van het Lam kan de mens in vrijheid zijn verbinding met de godheid herwinnen. De tweebladige lotusbloem ofwel het voorhoofdchakra wordt ook wel het lam genoemd omdat hier het Ik-bewustzijn van de mens aangrijpt (Kovacs, 118). Intelligentie en Ik-bewustzijn (het besef: Ik ben een ik) zijn twee zijden van dezelfde kracht. De oerkracht van het kwaad wordt als vijandig aan het Lam afgeschilderd. Het is het dier met de twee hoorns zoals een lam. Deze kracht wil de levendige tweebladige lotusbloem verharden tot twee hoorns. Zie ook Beest dat uit de aarde opkomt. Alleen het Lam kan het verzegelde boek openen. Dat boek is de kroniek van de evolutie van de mens, Alleen het Lam kent de geheimen van het worden van de wereld (Kovacs, p.122). Zie ook Boek van het leven.

Levensboek; zie Boek van het leven.

Levensboom; leven schenkende boom die uit de hemel naar de Aarde groeit; gelijk aan de sefiroth boom uit de Kabbala; verwant met de rivier van kristalhelder water die uit de troon van God stroomt in het nieuwe Jeruzalem.

Levenswater; de bron van het leven die stroomt uit Gods troon.

Lucht; zie: Sferen zeven

Mammon; de geest van de hindernissen, heerser over de onderfysieke astrale wereld die zich verzet tegen de vergeestelijking van mens en Aarde en de hereniging van de Aarde met de Zon na het bazuintijdperk (R. Steiner, GA 104a, p.119)

Manna; het eten van het verborgen manna is symbool voor de spijziging van de ziel met hemelbrood, voor de omvorming van de lagere astrale driften in het Manas, het hogere zelf (Schult, p.51). Het verborgen manna is de weg waarlangs de mens vanuit innerlijke geestkracht de naam van de onuitsprekelijke god Jahveh (Ik ben die Ik ben) leert kennen als zijn eigen ik. Ieder menselijk ik is in zijn oerbeeld een deel van het Christus-Ik. Zie ook: Keursteen.

Meetroede; Steiner (26 juni 1908) wijst erop dat de mens in de huidige tijd bouwt aan zijn innerlijke tempel, het Manas, het omgevormde astraallichaam, en wanneer hij de geestelijke wereld betreedt, moet hij bij zichzelf met de rieten meetroede ‘nameten’ of deze innerlijke tempel en het altaar in hem wel in alle opzichten juist zijn geworden. De voorhof hoeft niet opgemeten te worden, want de voorhof verbeeldt het fysieke en etherlichaam die de mens achterlaat. Later moet de mens met een gouden meetroede nameten of hij gereed is om het nieuwe Jeruzalem te betreden.

Mensenzoon; het beeld van de toekomstige mens, de mens zoals hij bij zijn schepping is bedoeld en wordt afgespiegeld door de Christus, door Rudolf Steiner aangeduid als de mensheidsrepresentant die de balans tussen de twee tegenkrachten Lucifer en Ahriman weet aan te brengen in zichzelf; de eerste mensheidsrepresentant treedt op in de Grieks-Romeinse cultuurperiode in de figuur van Athena (en haar protegé de listige Odysseus) en het orakel van Delphi, waar Lucifer zich in de vorm van de wijsheid van Python als slang van de boom van de aardse kennis omhoog kronkelt en de nog buitenmenselijke krachten van Apollo vanuit de zonnesfeer naar beneden stromen in de ziel van de mens, daarmee de grondslag leggend voor de verstandskrachten van de bewustzijnsziel (JvH, 2017, p.58)  In tegenstelling tot de Egyptische tijd waarin de goden van buitenaf tot de mens spreken, begint in Delphi de mens de goden in zijn ziel zelf te horen, als voorbereiding op de ik geboorte: vandaar het: Ken uzelf! De mens moet zelf een farao worden; In de huidige vijfde Germaans-Angelsaksische cultuurperiode herkennen we de zoekende mens, zoals die is afgebeeld in de mensheidsrepresentant die Steiner beeldhouwde in het Goetheanum, in de zoeker Faust (JvH, 2017, p.151). Die in zichzelf de Christus kan vinden zoals Paulus aangeeft met ‘Niet ik, maar Christus in mij’. (R. Steiner, Dornach, 16 augustus,1919). Kovacs (p.18) ziet in de Mensenzoon een uitdrukking dat de mens een tijdwezen is. De zeven sterren in zijn hand duiden op het doorlopen in het leven van zeven stadia die met de zeven planeten overeenkomen, en de zeven kandelaars duiden op de zeven stadia van het kosmische leven, gaande van de Oude Saturnus, naar de Oude Zon etc. Het tijdwezen karakter van de Mensenzoon is mede vormgegeven in de schrijdende gestalte. Zie ook: Christus; Alfa en Omega; Jonkvrouw Sophia.

Michaël; Michaël is het oerbeeld van het mannelijke, de vertegenwoordiger van het geestprincipe in het wordingsproces van de wereld dat in staat is de overwinning op de tegenkrachten te behalen. Het geboren knaapje uit de hemelse jonkvrouw is wel een drager van het geestprincipe, maar tegelijk nog onvolwassen. Als plaatsvervanger voor het menselijke Ik treedt in dit stadium aartsengel Michaël naar voren. De wereldziel en de mensenziel staan tussen draak en aartsengel, tussen het zelfzuchtige ik en het hogere Ik. 

Michaël, strijd met de draak; De fysieke realiteit van deze strijd ziet Steiner in het vernietigen van de Biela komeet in het midden van de 19de eeuw, voordat de Regeerperiode van Michael in 1879 begint (GA 346; Haid in: Apokalypse im Ich, p,142; Steiner, GA 177, oktober 1917) 

Morgenster; De brief aan Thyatira eindigt met de belofte dat Christus degenen die overwinnen in het beoefenen van liefde, dienstbaarheid en lijdzaamheid, niet alleen de ijzeren staaf zal geven, maar ook de morgenster. De morgenster duidt op een beslissende wending in het lot van de mens en de schepping. Bij de vierde, huidige, Aarde-incarnatie treedt een keerpunt op in de zeven incarnaties van onze planeet. De vierde planeet-incarnatie kent eerst nog een neergaande episode, de Mars-tijd genoemd, en na de komst van Christus een weer opgaande periode, de Venus-tijd. Venus schittert helder aan de ochtendhemel voordat de Zon opkomt en dan zijn schittering overstraalt. Daarom spreekt Christus in deze brief aan de gemeente Thyatira van de morgenster die de overwinnende weer opwaarts bewegende mens gegeven zal worden.

Nicolaïten; sekte die de waarde van de mens alleen afmeet aan wat het materiële zinnelijke leven te bieden heeft; de Nicolaïten zijn volgelingen van Nicoláüs, een Jodengenoot afkomstig van Antiochië; hij werd door de christelijke gemeente uitgekozen voor belangrijke taken; een ruimere interpretatie van de regels dan Nicoláüs zelf aanhing, leidde er later toe dat deze sekte van proselieten zich aan orgieën en dergelijke zou hebben overgegeven (Steiner, GA 104a: 82). Tomberg (deel II) beschrijft deze op seksualiteit beleving gerichte sekte als een valse vorm van ‘Ego-ervaring door het bewustzijn in het lichaam te plaatsen waardoor een gevoel van enorme onafhankelijkheid en vrijheid ontstaat’.

Paard; Het paard is het dier dat staat voor de intelligentie in de mens (Steiner, GA 104, 21 juni 1908). In de huidige Na-atlantische tijd is het de opgave van de mens om de intelligentie, het blote verstand, te vergeestelijken tot wijsheid, zodat in het hierop volgende Zegeltijdperk de mens vanuit de broederliefde zijn ontwikkeling kan voortzetten. Het paard ontwikkelt zich uit de tapir in de dezelfde tijd (midden-Atlantis) als de kiem voor de intelligentie in de mens ontstaat (Kovacs, p.60) en tegelijk zijn helderziendheid afneemt.

Profeet, valse; hiermee  wordt vermoedelijk bedoeld een luciferische verschijningsvorm van niet bekeerde luciferische demonen, die tegelijk met het beest met de zeven koppen en tien hoornen ten tonele verschijnen, al zijn er ook andere interpretaties. De verzoeking van Lucifer is dat de mens tot lichamelijke incarnatie voortschrijdt voordat hij zijn dierlijke astraliteit geheel buiten zichzelf heeft geplaatst (Kovacs, p.59).  

Regenboog; de regenboog is een beeld van een rijk gevoelsleven, zoals in het geval van de engel met het boekje, die een beeld geeft van de toekomstige mens die op de drempel naar de geestelijke wereld staat

Rivieren; rivieren en waterbronnen op het vasteland zijn een beeld voor de astrale wereld.

Ruiter; De ruiters op de vier paarden, bij het openen van de eerste vier zegels, zijn de maatgevende wezens voor de aard van de intelligentie die, in vier stappen afdalend, een Na-atlantische cultuurperiode vorm heeft gegeven en die in het Zegeltijdperk zichtbaar wordt (Kovacs, p.68-69). In de eerste ruiter met de boog op het witte paard is afgebeeld dat de mens in de Oude Indische cultuurperiode in de intelligentie geheel met de goddelijke wezens is verbonden. De tweede ruiter met het zwaard op het rode paard geeft de scheiding van de godenwereld weer en de intelligentie neemt de openbaring van de goden waar. De polariteit vertaalt zich in de menselijke ademhaling en hartslag en bijvoorbeeld de Yin-Yang filosofie van de Chinezen. Bij de derde ruiter met de weegschaal op het zwarte paard beleeft de mens de intelligentie als de werking van de goden. Dit is een verder afgestorven vorm van intelligentie die zich uit in de ontdekking van het schrift, het getal en het geld. Het zwarte paard duidt erop dat voor het zintuig-zenuwsysteem de werkingen van de geestelijke wereld zijn verduisterd. En in de vierde ruiter op het vale paard neemt de mens alleen nog het resultaat van het werk van de goden waar. Dan verliezen de getallen hun kwalitatieve mystieke karakter en geven ze slechts weer dat het ene gertal groter of kleiner is dan het andere (Kovacs, p.74).

Ruiter, witte op wit paard; De witte ruiter is wat is geworden van het knaapje dat na zijn geboorte uit de jonkvrouw werd weg gerukt naar Gods troon. Deze mens kent zijn naam als zijn Ik, doordat Christus in ons eigen wezen als lichtbrenger is gekomen. Doordat dit Christus wezen in ons woont, kunnen we een Ik-bewustzijn hebben en nu is het onze mogelijkheid om vanuit zijn begrijpen de wereld om ons heen te begrijpen. Tot de komst van Christus diende de mens andere heren buiten zichzelf. Maar nu kan de mens de heer die hij dient in zichzelf vinden en die volgen. Daardoor kan de mens, de liefde volgend, zijn eigen heer of koning worden, het maakt hem tot heer der heren en koning der koningen. De mens wordt, door het opnemen in zichzelf van de Christus, voorbereid om de essentie voor zijn doen en laten in zichzelf te vinden.

Satan; de kracht die de mens verleidt om zijn ziel niet van dierlijke driften te reinigen maar, in plaats van zijn ziel op te heffen, deze te laten zinken (R. Steiner,GA 104a, p.49). Zie ook: Draak met zeven koppen en tien hoornen.

Schorpioen; De door de schorpioensteek getroffen mens is niet in staat de duisternis van het uiterlijke bestaan met licht te doordringen. Hij verteert zijn denken in zijn pogen om door uiterlijk-mechanisch denken de werkelijkheid te begrijpen.

Sferen, zeven; Schult (p.333) geeft weer hoe volgens verschillende ingewijden de geestelijke sferen waren opgebouwd en zoals deze werden gehanteerd ten tijde van het schrijven van de Apocalypse. Boven de onderste sfeer, de poel van vuur, bevindt zich de afgrond van de hel (Hades) waar de boze mensen en demonische geesten in het onderaardse bereik huizen. Daarboven is het gebied van de Dood, dat is de aardse sfeer waar de aardegebonden geesten zich na de dood ophouden. De zee, het watergebied, symboliseert een hogere kosmische sfeer waar na hun dood de ‘onvolkomen wedergeborenen’ verblijven die tijdens hun leven zich tenminste moeite gegeven hebben tegen het boze te strijden. Boven het watergebied is het luchtgebied, dat ook het Paradijs wordt genoemd. In het Paradijs verblijven mensen met een rein hart, die de geestelijke wedergeboorte hebben bereikt. Daarboven bevindt zich de vuurhemel van de berg Sion waar de voltooide heiligen wonen, die de eerstgeborenen zijn. Tenslotte is het nieuwe Jeruzalem het gebied van het vijfde element, de quintessentia, de sfeer boven aarde, water, lucht en vuur. Deze sfeer zal pas bij het einde van de wereldontwikkeling openbaar worden. Deze zeven domeinen vormen de sferen na de dood. Na het wereldgericht bestaat alleen nog het hemelse Jeruzalem dat zal neerdalen op de nieuwe paradijselijke Aarde die de mensen van de sferen van de berg Sion, het Paradijs en de Zee in zich zal opnemen. Als tegenwereld zal de poel van vuur blijven bestaan waarin Dood en Hades worden neergeworpen (Schult, p.334).

Sion; de berg Sion wordt als beeld in de Bijbel in eerste instantie gebruikt als aanduiding van de stad met de burcht van koning David op de heilige heuvels van Jeruzalem. Maar later wordt het ook de stad van de tempel van koning Salomo en geleidelijk krijgt Sion de figuurlijke betekenis van de stad van God, het koninkrijk van God en het hemelse Jeruzalem. 

Sleutel van David; ook vaak de sleutel van Solomo genoemd, is de zesster, de Davidster, is het geheim van het Ik dat tegelijk zich kan overgeven aan het licht (driehoek met punt naar boven) en zich kan ophouden in de zwaarte (driehoek met punt naar beneden) (Kovacs, p.55). 

Sorat; De boze geest van de Zon; naam voor demonium van de Zon. Deze naam is vervat in het getal 666 (van rechts naar links gelezen) : 60=Samech; 6= Resch; 600= 200+400; 200=Dalet en 400= Tau. Soradt of Sorat is tegenstrever van  Christus; Sorat’s occulte teken bestaat uit twee hoornen verbonden met een haak (R. Steiner, GA104a, p.19; R. Steiner,GA 346, p.304). De zonnedemon werkt in de ontmoeting van het spirituele met het materialisme en in de geschiedenis in het ritme van telkens 666 jaren (666, 1332, 1998, etc.) (Sijmons, in: Apokalypse im Ich, p.44). Wie door Sorat wordt beheerst bedrijft zwarte magie in de vorm van het bewust doden van het leven op een manier die zoveel mogelijk smart veroorzaakt en beleeft daar een zekere bevrediging bij (Selg in: Apokalypse im Ich, p.72; Steiner GA 104, p.242). Tegelijk doet Sorat, het dier dat uit de aarde opstijgt en twee hoornen heeft, zich als een onschuldig lam voor (Oltmann in: Apokalypse im Ich, p.106). Is tegenstander van het ik.  Kovacs (p.140-142): Sorat en de asuras zijn verbonden met het getal zes, het moment van de beslisisng. Het gaat dan om de beslissing tussen Christus en de Antichrist die de mesn in vrijheid moet nemen. Daarna is de weg vrij voor dezevend fase van de vervulling.  

Sprinkhaan; de werking van de sprinkhanen is dat zij wat leeft kaalvreten, het leven weg bijten, en zij steken als schorpioenen en laten in de mensen  hun pijnlijke gif achter zonder hen te doden. Schult (p.149-153) herkent in deze ahrimanische demonen de Schorpioen-Centaurs die in Babylon en Egypte een samenvoeging van de sterrenbeelden Schorpioen en Boogschutter voorstellen. Op Babylonische grensstenen werden deze Schorpioen-Centaurs met een mensenhoofd of hondenkop afgebeeld. Zij dragen als wapens pijl en boog, hebben machtige vleugels en een schorpioenstaart. In de oudheid gold de Schorpioen-Centaur als de drempelwachter bij de ingang van de onderwereld. Met de sprinkhanen worden ook zogenaamde ‘ik-loze’ mensen bedoeld (Sijmons, in: Apokalypse im Ich, p.44)

Staaf, ijzeren; De ijzeren staaf of staf waarmee de volkeren worden gehoed wijst op de Marskrachten die nodig zijn om het leven in het stoffelijke te brengen. Met de ijzeren staaf worden de oude gebruiken als potten van aardewerk aan gruzelementen geslagen. Een te sterke Marskracht werkt dodend en verhardend op de levensprocessen en op de menselijke cultuur waar dan het machinale de overhand krijgt. Wordt echter de Marssfeer doorstraalt door het Christuslicht dan kan de Ik-kracht van de geest de volken leiden. Dit is uitgebeeld met de ijzeren staaf.

Stadie; lengtemaat, in het oude Griekenland overeenkomend met ca. 190 meter.

Toornschaal; de goddelijke toorn kunnen we vergelijken met de tegenpool van de goddelijke liefde (R. Steiner,GA 346, p.217); de goddelijke toorn beschermt tegen alle vervuiling die door de bewustzijnsziel is verzameld en laat deze werkingen ten onder gaan. Naarmate de tijd vordert en de vervuiling in de mens toeneemt zal dit steeds grotere uitwerkingen hebben op de natuur en daartegen moet het uitgieten van de toornschalen bescherming bieden; de goddelijke toorn is dan ook nog steeds te zien als een openbaring van goddelijke liefde. Schult (p.255) vertaalt het Griekse woord ‘thymos’ niet met toorn en wijst op de bredere betekenis van dit woord: zwellen, in heftige beweging geraken, bruisen, stormen, etc. Het drukt uit: begeertegloed, levenskracht, wilskracht. In het kader van de Apocalypse vertaalt Schult het daarom met ‘wilskracht van God’. 

Tronende; de troon is het middelpunt waar de handelingenrondes in de Apocalypse steeds beginnen en eindigen. Degene die op de troon zit wordt in tekstfragment 11 aangeduid met de kleuren van edelstenen. De edelstenen zijn een verwijzing naar het intuïtieve  bewustzijnsniveau, de hogere mentale wereld, waar de groepszielen van de kristallen zijn te vinden. Bock (p.80-81) en Schult (p.96) typeren de kleuren van de edelstenen als wit en rood en daarmee de tronende als de oerbron van het licht dat zich uitspreidt als licht en warmte, als geest en ziel, als wijsheid en liefde. De eerste cirkel of band om dit centrum wordt gevormd door een regenboog van kleuren die oplicht als een smaragd. Daarmee staat de levenwekkende groene kleur van smaragd centraal. Wit, rood en groen duiden op de drieheid geest, ziel en lichaam of denken, voelen en willen (Schult, p.96). Wit glanst het licht van de Heilige Geest, rood straalt de liefde van de Zoon en groen is de dragende grond van de Vader.

Verzegelen op voorhoofd; door het verzegeld worden op het voorhoofd zal alle rampspoed en neergang, die met het openen van het zesde zegel ontketend wordt, voorbij gaan aan hen die zich hebben geschaard onder de hoede van het Lam.

Voeten, gloeiend als erts in een oven; De benen van de engel met het boekje zijn als pilaren van vuur, waarbij de rechtervoet op de zee en de linkervoet op de aarde is geplaatst. Schult (p.156) ziet in de engel een herinnering aan de Mensenzoon, waarmee de Apocalypse begon. De beide vuurzuilen waarmee de engel op de zee en het land staat, zijn oude symbolen voor de hemelse dierenriem, de jaarbaan van de Zon. Bij de dierenriem moet hier niet gedacht worden aan de dierenriem van de vaste sterrentekens, maar aan de baan van de zeven planeten, aan de ring met van kracht vervulde ruimten die de Zon en de planeten met elkaar vormen. De Maan, het heersende gesternte van de nacht, is nauw verbonden met de waterwereld en het slaapbewustzijn en alle processen die zich in het water afspelen. Daarom rust de rechter vuurzuil van de engel op de zee. De Zon als heerseres van de dag is verbonden met het dagbewustzijn en de Aarde. Daarom zegt de Apocalypse dat de linker vuurzuil van de engel rust op de aarde. Bock ziet in de vurige voeten, die zich in vlammende zuilen voortzetten, de daadkrachtige wil waarmee de toekomstige mens over de aarde gaat.

Voorhoofdchakra; zie ook Verzegelen op voorhoofd;  voorhoofdchakra is de tweebladige lotusbloem boven de wenkbrauwen; het openen van dit chakra is een zeer hoge ontwikkelingsgraad bij de Yoga weg. Dat Boeddha die graad had bereikt wordt gesymboliseerd door de aangebrachte punt in het midden van het voorhoofd (Kovacs, p.15) Bij de Rozenkruiser ontwikkeling opent het voorhoofdchakra als eerste geestorgaan en bij verdere otwikkeing daalt het openen af naar lager gelegen chakras. 

Vrouw bekleed met de Zon; De vrouw, ‘bekleed met de Zon en de Maan onder haar voeten en op haar hoofd een krans van twaalf sterrenbeelden’ is onder meer een beeld van de nieuwe fase van het opnieuw verbonden zijn van de vergeestelijkte Aarde met de Zon. Het Christusmysterie is een zonnemysterie. De vrouw is in dit opzicht het beeld van de over de drempel gegane nieuwe mens, die de vertragende maankrachten heeft overwonnen en in wie de versnellende zonnekracht, de Christuskracht, van de scheppende liefde is gaan schijnen (Steiner, GA 346, p.202). De jonkvrouw is ook symbool voor de wereldziel en de menselijke ziel is hiervan een weerspiegeling. De wereldziel kent net als de menselijke ziel de drie delen van het denken, voelen en willen. De wil, die heerst over het driftmatige, is uitgedrukt in haar staan op de maansikkel. Het voelen van het hart komt terug in het bekleed zijn met de Zon, en het denken is verbeeld in de kroon van twaalf sterren om haar hoofd. De vrouw die in de hemel een mannelijke kind baart, dat wordt bedreigd door de draak, is niet alleen een christelijk thema maar een universeel thema dat in alle godsdiensten is waargenomen als de grote ontwikkelingsstap die de mensheid zal maken. Het is het moment waarop uit de vrouwelijke wereldziel het mannelijke principe van de geest geboren wordt. De jonkvrouw met de Maan onder voeten en barend de Zon is een verwijzing naar de volgende aarde incarnatie, de Jupiter aarde (Kovacs, p.123-126). Het eeuwige Ik van de mens heeft de leiding door de incarnaties heen en daar ligt ook de transformatie kracht om het astraallichaam waarin nu nog Lucifer werkt, om te vormen naar het Manas dat op de Jupiter aarde te voorschijn komt. De bestemming van de mens ligt niet in het zich bevrijden van de lagere driften, maar in het omvornen ervan tot de liefde, zoals verbeeld in de inwijding van Parsifal en in de persoon van Maria Magdalena.. 

Vuur, poel van; zie Sferen zeven.

Vuurhemel; zie Sferen zeven.

Vijgenboom; symbool voor inwijding door oude mysterien; vijgenblad is een beeld voor de geestelijke krachten die verborgen zijn in de geslachtskrachten (Kovacs, p.42); de oude inwijding berustte op de omvorming van de geslachtskrachten in geestelijke.

Wee; deze klank, is eigenlijk de klank van de zeven klinkers samen, en herinnert aan de ster Wega, de helderste ster van het sterrenbeeld Lyra of Lier, ook wel genoemd de vallende adelaar. De adelaar verschijnt als de vijfde bazuin geblazen gaat worden omdat bij de geboorte van Christus het lentepunt van de Zon overgaat van het lichtende deel van de dierenriem, de Ram, naar de donkere kant, de Hades, die begint bij Vissen. Christus dringt de donkere Hades binnen bij zijn hellevaart om dood en duivel te overwinnen (Schult, p.148). Zie ook: Adelaar.

Wit kleed; hiermee wordt gedoeld op de mensen die hun ziel (astraal lichaam) vanuit hun Ik zodanig gereinigd hebben dat zij hun vijfde wezensdeel, het Manas of geestzelf, hebben voorbereid. Overigens komt het Manas pas geheel tot ontplooiing op de volgende planeet-incarnatie, genaamd Jupiter, of het hemelse Jeruzalem. Met het witte kleed wordt ook het gereinigde stralende etherlichaam bedoeld, dat het resultaat is van de gereinigde ziel. Het witte kleed is een beeld voor het ervaren van de Heilige Geest (Kovacs, 53-54). Dat is het gevolg van zich openen voor de  morele intuities, de morele fantasie, waarin de eenling en de gemeenschap een eenheid zijn. Het witte gewaad verwijst naar de Filadelfia cultuurperiode waarin het Mercurius principe werkzaam is dat tot verbroedering en vereniging leidt.

Woestijn; leven in de woestijn wil zeggen dat de hemelse vrouw die het kind baarde de hemelsfeer moet verlaten en op Aarde moet leven

Wolken; De wolk, waarmee de engel bekleed is, ziet Bock als de uitbeelding van het heldere denken van de mens. Het verschijnen van een wolk duidt ook vaak op de nabijheid van de geestelijke wereld en in het bijzonder de etherische wereld.

Zee; de zee staat onder meer symbool voor de etherische levenskrachten of voor de astrale wereld; zie ook: Sferen zeven.

Zee, glazen; de troon van de Mensenzoon rust op een glazen zee. Dat werd in de traditie de kristalhemel genoemd. Dante duidt deze sfeer in de Divina Comedia aan als de negende sfeer die zich welft boven de sferen van de planeten en de vaste sterren en die alleen nog wordt omvat door de sfeer van bovenruimtelijke eeuwigheid, het empyreum. De kristalhemel is daarmee de eerste ruimtelijke sfeer onder het bovenruimtelijke eeuwigheidsbereik van God. Het is een wereld van zuivere kristallijne vormkrachten (Schult, p.99), die de archetypen van alles wat ruimtelijk bestaat in zich draagt. Hier gaat Bewustzijn in Zijn, Liefde in Beweging en Willen in Ruimte over. De glazen zee geeft aan dat nu voor het eerst het vaste minerale tevoorschijn komt. Het nieuwe element van de vierde Aarde incarnatie is de wereld van de kristallen.

Zegel; De zeven zegels van het boek op Gods schoot vertegenwoordigen de basis gedachten van de schepping. Deze worden openbaar doordat het Lam deze opent (Sijmons, in Apokalypse im Ich, p.22)

Zwaard, tweesnijdend; duidt op de menselijk goddelijke kracht van het scheppende woord, het symbool van de vermenselijking van de goddelijke scheppingskracht van het woord (R. Steiner, GA 104a, p.86). Het is een symbool dat ook in de mysteriescholen voorkwam; degene die ingewijd moest worden werd door een getrokken zwaard verschrikt. De in te wijden mens komt in de situatie dat om het ervaren van de goddelijke wil te bereiken voor hem of haar ‘het gelaat van de wijsheid  gaat lichten met een glans van de Zon’. De ingewijde moet door de belevenissen heengaan die de mens anders bij de overgang  naar de dood beleeft (R. Steiner, GA 8, p.119). Schult (p. 51) duidt het tweesnijdend scherpe zwaard in de mond van de Mensenzoon als het symbool voor het schepperswoord in het oerbegin en als goddelijke rechterswoord aan het einde. Het goddelijke woord dat alles schept en scheidt is het innerlijke woord van Gods geest dat louterend werkt in de ziel van de mens. Het vormt dat wat de Indiër de antahkarana noemt, de brug tussen het geestelijke eeuwige en het zielsmatig vergankelijke wezen van de mens. Kovacs (19) ziet in het zwaard uit Christus mond het middel tot deling van de weznes in zij die terublijven en zij die met de tijd voortschrijden. Goed en kwaad ontstaat daardoor dat weznes in de juiste zin voortschrijden en zij die de juste maat niet aanhouden. Het beeld representeert de Christus als de kosmische Heer van de tijd.