Keer om! Désanne van Brederode opent de expositie van Kees Zoeteman

24 april 2023 | Apocalypse in discussie, Blog, Nieuws | 0 Reacties

Désanne van Brederode 22 april 2023

Het is een indrukwekkend moment in films, in series – juist omdat er geen woorden bij nodig zijn en de kijker een stille getuige is van wat de personages beleven, onopgemerkt, bijna als voyeurs –. De rechercheur heeft het onderzoek afgesloten, niet bevredigend, maar meer informatie was er niet te vinden, en in ieder geval is nu wel de toedracht gereconstrueerd en zit de meest aannemelijke verdachte in de cel. Hij loopt het bureau uit, het is al laat. Maar dan opeens, midden op dat donkere, druilerige parkeerterrein, houdt de gestalte halt. Van de ene tel op de andere. Alsof er iemand vanachter een auto vandaag is gesprongen en hem de weg verspert. Niemand te zien. Wat is dit? De rechercheur draait zich om, kordaat, de blik niet meer op de grond gericht maar recht vooruit, en snelt terug naar het bureau waar hij onmiddellijk om versterking vraagt en een locatie noemt. Hij wordt vol ongeloof aangestaard door de enkeling die nog ter plaatse is; oké, als iedereen blijft twijfelen gaat hij er wel alleen naartoe, maar voor een uitleg is het nu niet het moment, het is nu of nooit… En inderdaad, in de laatste tien minuten van de film wordt op de valreep de echte dader gearresteerd. Opeens diende het zich aan, als een sleutel tot een heel nieuwe versie van het verhaal, of beter: tot de waarheid. Juist toen was besloten dat die nooit meer te achterhalen was, en dat men zich in de rechtbank maar moest beperken tot de meest aannemelijke versie, bij gebrek aan beter en met gerede kans op vrijspraak wegens onvoldoende bewijslast.

Het is een beproefd procedé. Niet enkel in misdaadseries, maar ook in romantische scenario’s, of in verhalen waarin, naast andere verhaallijnen, ook een gouden liefdesdraad mee weeft. Twee mensen hebben samen een klus geklaard, zijn daarin al doende, gaandeweg, naar elkaar toegegroeid, maar van alles houdt ze tegen om dat te erkennen, aan elkaar te bekennen. Of het is praktisch onmogelijk, door afstand, een groot leeftijdsverschil of verschil in milieu, de lijst is eindeloos. Als redelijke mensen gaan de twee uit elkaar, nemen afscheid, lopen elk een andere kant op, zonder omzien, Orpheus en de vrouw van Lot indachtig, en houden allebei halverwege, als aan de grond genageld, halt. Keren allebei om. Snellen naar elkaar toe, vallen elkaar in de armen. Geen idee hoe de toekomst eruit zal gaan zien, maar we zijn gek als we er geen ‘Ja’ tegen zeggen. Ook tegen de mogelijke pijn die het nog zal brengen. Ook al zit lang en gelukkig er voor ons nooit echt meer in. Het moet. Alles beter dan spijt tot aan de dood, omdat ik niet naar mijn hart heb geluisterd, de liefde heb laten gaan.

Het uur van de waarheid duurt zelden een uur. Het uur van de waarheid is ook in dit soort geschiedenissen een kwestie van seconden of vooruit, minuten. Erop of eronder. Nu of nooit. Geen tijd om het verleden heel precies te reconstrueren, geen tijd om de voors en tegens van een keuze af te wegen of te berekenen of je wel iets zult terugkrijgen voor alles wat je opoffert en bereid bent ‘te investeren’ in deze misschien wel kansloze liefde. Wie weet verlies je vrienden en familie, je baan, je reputatie, of deze geliefde zelf… En dan zal iedereen aan de zijlijn klaarstaan om te zeggen hoe stom je bent geweest… En toch: geen twijfel. Weglopen, halthouden, omkeren, soms allebei gelijktijdig, zonder het van elkaar te weten –  omdat de waarheid dat eist.

Maar het meest aangrijpende is het waar we iemand op zijn of haar schreden zien terugkeren om een ander te redden. Uit een instortend huis, van een plein dat wordt gebombardeerd, uit hoge golven – met gevaar voor eigen leven. Zelf heeft iemand net op tijd kunnen ontkomen, een godswonder, en halverwege de weg richting veiligheid, beschutting, misschien tegen alle waarschuwingen in, die ommekeer bij het besef: ik heb mensen onder het puin horen schreeuwen, een jonge moeder gezien, de dode baby in haar armen, wanhopig roepend naar haar andere kinderen… Ik heb het vluchtelingenbootje zien kapseizen, niet iedereen kan zwemmen, ik duik terug de golven in….


Misschien veel minder dramatisch, maar ik denk dat iedereen wel een paar van zulke omkeer-momenten in zijn of haar leven kent. Zonder Tomtom die keurig zegt dat je een afslag hebt gemist, dat je hier ergens moet omkeren, en die al meteen een nieuwe route voor je heeft uitgestippeld.
Zonder arts die heeft verteld dat het nu maar eens afgelopen moet zijn met al dat zitten en snoepen en snacken, hup, sporten jij. Zonder goede vriend of vriendin die opmerkt dat het nu toch echt eens tijd wordt dat je iets met je artistieke talenten gaat doen, voordat je gefrustreerd raakt of erger. Zonder schokkende documentaire over klimaatopwarming, kinderarbeid, varkensflats, het bankwezen, de internationale wapenhandel, de narcomaffia – of een politiek debat erover. Dat komt misschien juist pas erna. ‘Ik moet dit doen. Ik, en alleen ik, moet me omdraaien. Niet namens anderen, niet als uitkomst van een overleg, niet halfslachtig, op basis van een compromis, en met een meerjarenplan voor ogen, niet omdat iemand me waarschuwt, de risico’s opsomt als ik me blijf voortbewegen op de ingeslagen weg, de voordelen opsomt van een ommekeer. Niet omdat ik de aangewezen persoon ben om een radicale ommekeer bij anderen te bewerkstelligen, of alleen al mijn eigen groep kan inspireren en mobiliseren, niet omdat ik een voorbeeld en toonbeeld van moed, daadkracht en inzicht wil zijn, laat staan een held – en ook niet omdat me misschien niet op aarde, maar dan toch wel na de dood een grote beloning zal wachten. Ik moet me omkeren om niets dan het omkeren zelf. Het weten wordt tot geweten, wordt tot wet. Het luisteren wordt tot horen, tot gehoorgeven aan – tot gehoorzamen. De roepende wordt tot roeping. Zoals Augustinus het zo waarachtig formuleert: ‘Binnen in mij was U, ik was buiten en ik zocht U als een ziende blinde buiten mij…’

Dat het een terugkerend thema is in zoveel romans, films en series, of ze nu gaan over eenzame agenten, over klokkenluiders in grote organisaties, over journalisten die, hoezeer bedreigd ook, besluiten de waarheid te blijven onthullen, over mensen die, al in vrede met het logische afscheid, alsnog voor elkaar kiezen, over mensen die, stom-stom, teruggaan naar rampgebied of oorlogshel, om anderen eruit weg te slepen, of die, hoe absurd, hun dader-met-berouw gul vergeven, echter zonder diens daden te bagatelliseren…. Dat is, vermoed ik, omdat we leven in een tijd waarin er, alle geklets over verregaand individualisme ten spijt, bijzonder weinig ruimte is om op eigen morele intuïties te varen, op eigen waarheidsgevoel, richtingsgevoel. Zonder kompas, maar met compassie. Zeker als het er achteraf, in uiterlijke zin, op lijkt dat je ‘op het verkeerde paard’ hebt gewed.


Vorige week om deze tijd bezocht ik de afscheidsdienst van Huub Oosterhuis, met wie ik op mijn 26ste, precies een half leven geleden, een tijdje lang zeer nauw bevriend ben geweest. We woonden bij elkaar om de hoek en zagen elkaar meerdere keren per week. Oosterhuis had als eerste lezing bij de dienst gekozen voor Openbaring 21: 1-5. Over het nieuwe Jeruzalem. Het is ook één van mijn meest dierbare Bijbelteksten – maar in de aanloop naar vandaag realiseerde ik me weer eens dat aan die troostrijke slotpassages de meest heftige, gruwelijke gebeurtenissen voorafgaan.
Die allemaal noodzakelijk zouden zijn, ook dat nog. Zijn het geen straffen die de aarde en de geestloze, harteloze mensen ten deel vallen, dan is het op z’n minst collateral damage op weg naar het verslaan van boze machten en het heiligen van degenen, de weinigen, die wel kozen voor een spirituele, liefdevolle, in waarheid en vrijheid tot offers bereide levenswandel. Of die zich bijtijds hebben omgekeerd. De beelden liegen er niet om. In een roze schriftje met Minnie Mouse op de voorkant begon ik als vroege tiener met het ontcijferen van de tekens en symbolen – , om nog niet eens halverwege te stranden. Want, had al dat gepuzzel nog wel met geloven, met Christus, met liefde te maken? Of hoopte ik dat het me bewondering zou opleveren? “Zo jong nog, en dan al de code 666 gekraakt…” Inmiddels is het natuurlijk hartstikke duidelijk: de zesde letter in het Hebreeuwse alfabeth is de Wav, de W, dus 666 is www, ons aller worldwideweb dat verbroedering en democratische informatiegaring beloofde, maar vooral verdeeldheid zaait, een meningen-en-leugen-strijd van allen tegen allen…  Zo aangetrokken als ik me destijds voelde tot het boek, zo verschrikkelijk vind ik veel hoofdstukken in het boek nu. Iedere keer weer. Iedere keer erger. Misschien omdat ik al jaren met een half been in de oorlog in Syrië sta, en nu recentelijk ook meemaak wat de aardbeving in de regio met mensen doet, en weet dat er niets wreder is dan het vol verbijstering aan te zien, aan te horen, en je om te keren, terug naar je eigen leven, je eigen werk, je eigen zorgen, in de wetenschap dat talloze mensen op ontelbaar veel manier worden gefolterd – is het niet nu of in het verleden in de wrede martelkamers van het regime, dan wel door heel veel andere traumatische ervaringen, ook of juist na hun vlucht, en dat dat nooit zomaar gereduceerd mag worden tot een stadium in God-weet-wat voor mensheidsontwikkeling, laat staan tot een zwarte bladzijde die is om te slaan, al dan niet met behulp van therapie en medicatie. En dan is Syrië nog maar één zo’n brandhaard, schandplek, diepe wonde in de wereld, die bovendien, onbedoeld, wordt overschaduwd door de oorlog in Oekraïne.
Nee, Johannes zal het niet makkelijk hebben gehad, bij het zorgvuldig en weloverwogen noteren van zijn visioenen. En het is goed dat hij er niet telkens tussendoor komt met persoonlijke overwegingen en emoties: het is geen droomdagboek, zelfs geen nachtmerrie-dagboek. Hij moet op zeker moment een boekje opeten, en het smaakt zoet in de mond, maar, eenmaal door het lichaam opgenomen, uitermate bitter. Daar is van alles bij voor te stellen. Maar ook dat is voor de lezer een kwestie van omkeren. Van een wilsbesluit: ik wil dit niet zomaar lezen als een aaneenschakeling van grootse toekomstprofetieën op weg naar een happy end voor de heldhaftige volharders. Het is soms halt houden, het boek dichtklappen, en je omkeren en bedenken: dit is het verhaal niet, ook niet bij benadering, ook niet met welke mooie uitleg ernaast dan ook… Ik, en alleen ik, moet het proeven, het bloed erin, en bereid tot krampen, misselijkheid, een bittere nasmaak die mijn hele lichaam doortrekt, misschien wel tot het einde toe.
Dát is de waarheid: het moment waarop de soundtrack stopt. Het moment waarop het verhaal niets meer weg heeft van een mythe, een gruwelsprookje, een fantasystory, een script waar ze in Hollywood wel raad mee weten. En: waar al eeuwenlang grote leiders raad mee dachten te weten, tot op heden. In vele eeuwen is Johannes’ Apocalyps gebruikt, misbruikt, om zogenaamd heilige oorlogen te legitimeren, om uitbuiting, marteling, gruwelijke rampen zonder enig mededogen af te doen als tekenen dat de eindtijd nu dus echt was begonnen, en dat de slachtoffers het waarschijnlijk wel hadden verdiend. Ook is het boek tot op vandaag Gefundenes Fressen voor de meest macabere, niet zelden antisemitische of anti-islamitische of xenofobe complotdenkers en sekteleiders – dat werd weer eens duidelijk in de coronacrisis.
Van Bush, tot Trump tot Poetin: de Apocalyps biedt de perfecte ingrediënten om zinloze, wrede oorlogen de glans van diepchristelijke heiligheid te geven en de bebloede handen in onschuld te wassen. Mijn favoriete band Depeche Mode maakte ooit, begin jaren ’90, de war on terror moest nog beginnen, een nummer met de titel John the Revelator, waar ik me, sorry om dit te zeggen, grotendeels in kon vinden. Ik zal de tekst niet citeren, want ik wil het feestje vandaag niet verpesten. Maar het is op Youtube te beluisteren. En nee, het gaat niet over de echte Johannes, want de Johannes in het lied steelt God zowel van Israëlieten als van Moslims om het alleenrecht op God te claimen, maar wel over degenen die in Johannes’ naam angst, dood en verderf menen te mogen, zelfs te moeten zaaien, hoog verheven boven de wereld als ze menen te zijn.   
 
Had op z’n minst een bijsluiter bij dat boek gedaan, heb ik heel vaak gedacht. En dat denk ik soms nog, als ik merk dat mensen er met droge ogen over kunnen preken, notities bij maken, zoeken naar wat er bedoeld zou kunnen worden, en die zeeën van bloed en al die andere rampspoed schijnbaar zonder tranen op de koop toe nemen, zoals we ook verschrikkelijk wereldnieuws, vooral ver weg, hebben leren pareren. Getallen, anonieme gezichten, beetje primitieve types daarzo, die zijn die armoede, ontberingen, dat vechten wel gewend. En hulp kan al gauw paternalistisch lijken, toch? Of je trekt ze per ongeluk deze kant op… Andere keren heet een situatie zo complex, dat je er maar liever niet je handen aan moet branden. En wie weet wat voor bedoeling het heeft? ‘Misschien moet de wereld eerst wakker worden. Elke crisis is een kans.’ (Een uitspraak die doorgaans wordt gebezigd door mensen met de zekerheid van een dak boven hun hoofd  – zonder één ervaring met geldnood.)

Het vernuft van Johannes zit ’em erin dat hij de visioenen zo noteert, dat de lezer zich een toeschouwer kan wanen, die alleen maar over de schouder van de apostel hoeft mee te gluren, geïnteresseerd, maar tot niets verplicht, passief. Het glaasje champagne als de winnende World Press Foto wordt onthuld, dat idee. Of puzzelbereid, alsof het om het op een rijtje zetten van stadia gaat, om het aanwijzen van draken, spinnen en schorpioenen en weet ik veel wat voor monsters buiten ons, om de mens twee uitkomsten te bieden, verbeeld door de hoer van Babylon of een jonkvrouw met kind. Na Eva kan dat er ook nog wel bij.
Best vreemd, voor iemand die zo nauw met Jezus heeft opgetrokken en diens revolutionaire vrouwvriendelijkheid niet alleen met eigen ogen heeft gezien, maar ook weet wat uitgerekend Maria Magdalena heeft gedaan én dat zij als eerste de Opgestane Christus heeft mogen ontmoeten. Iets wat juist Johannes prachtig beschreef… Hoe het één met het andere te rijmen? Hoe verhouden deze teksten zich tot Paulus’ 1 Kor. 13 – bijvoorbeeld?  Al dit soort mateloos boeiende vragen zijn tegelijk óók gemakzuchtig: ze houden de intense tragiek op afstand. Dat geldt zelfs voor degenen die ze zien als alleen maar verbeeldingen, metaforen, waar een activistisch sociaal programma van is te maken, zoals Oosterhuis kon doen, met de beste bedoelingen, maar toch wel zíjn programma, horizontaal, compleet met stemadvies.  We kunnen tot niets verplicht met Johannes meekijken om, als het even teveel wordt, weg te zappen. Of alvast door te bladeren naar dat heerlijke einde.

Al vele malen sinds mijn tienerjaren, tot afgelopen maandagavond aan toe, heb ik afscheid genomen van dat boek. Het in stilte vervloekt. Ik werd maandagavond  ziek, en had bijna de neiging om het lezen ervan als deel van de oorzaak aan te wijzen. Liever keek ik opnieuw naar de Deense serie The Killing, niet vanwege het spektakel, de sensatie, de moorden. Niet vanwege het jacht maken op de sluwe dader. Maar vanwege de diepte, de verwevenheid van zoveel, politiek, media, internet, persoonlijke emoties, ervaringen, karakters – rondom die ene moord of reeks moorden. En vooral vanwege rechercheur Sarah Lund die alles, alles opgeeft, tot en met haar eigen carrièrekansen, privégeluk en gemoedsrust – met maar één doel: waarheid, rechtvaardigheid, het voorkomen van nog meer leed. Een eenzaam, soms bitter, alles behalve sentimenteel individu tegen vele stromen in. Niet gedreven door eerzucht, door wraak of wrok, door diepe daderhaat, door breed geuite verontwaardiging over het systeem, of met een enorm vertoon van huilerig mededogen met de slachtoffers en hun nabestaanden, niet bezield door weet ik veel wat voor hoogstaande morele of zelfs spirituele, esoterische waarden of inzichten.

Of daar misschien zó krachtig door bezield, dat ze niet eenmaal, maar meer dan eens omkeert, in die ene tel, omdat ze wéét dat er iets niet klopt, of dat het allemaal anders is, of dat er gehandeld moet worden, ook als ze daar eigenlijk te zwak, te uitgeput voor is, te zeer beschadigd, of haar penning al heeft moeten inleveren omdat niemand haar gelooft en zij geen tijd heeft voor grondig overleg of, in seizoen 2, het zicht op een nieuwe liefdesrelatie moet laten gaan: haar almaar dierbaarder wordende compagnon blijkt uiteindelijk de échte dader te zijn.
Zulke borende series en films helpen mij om niet, nooit te wennen aan het kwaad, om er niet iets abstracts en mythisch van te maken,  en om te beseffen dat ook ik, in tal van hoedanigheden, een strijdtoneel ben van krachten en tegenkrachten, van machten en onmacht, van de moed om te durven verschillen en van geruststellende, lauwe, laffe onverschilligheid.
En ja, dan keer ik me om, terug naar het huiveringwekkend heilige laatste Bijbelboek. Met lood in mijn schoenen, een mond vol tanden, lege handen, pijn in mijn hart, en gedachten die in alle talen zwijgen. Misschien laat Johannes met opzet medegevoel, mede-pijn, medeleven uit de beschrijvingen weg, opdat we daar zelf, al mediterend, bij uitkomen. En af en toe mompelen: ‘Als het dit is wat misschien ook een paar kennissen van mij te wachten staat… Dan laat ik mezelf liever met ze mee veroordelen, desnoods voor eeuwig brandend in de hel, dan het koelbloedig aan te zien en mijn blik op mijn eigen verlossing gericht te houden.’ Het boek verleidt ons misschien wel doelbewust tot de kalme toeschouwersblik, in de hoop dat we het op zeker moment niet meer uithouden bij alle ‘onchristelijke’ ellende die onze medemensen, -zelfs al mogen we ze niet, zelfs al kennen we ze niet persoonlijk, zelfs al hebben ze het er misschien naar gemaakt en nieuwe kansen afgeslagen – in de Apocalyps wordt aangedaan.      

In die tel, waarin ik terugkeer tot het boek der verschrikkingen, en het verhaal omkeer, door te lijden aan wat de slachtoffers ondergaan, te lijden aan mijn eerdere werkeloos toezien, lijkt Johannes  precies hetzelfde te doen. We liepen elk een eigen kant op: hier scheidden onze wegen. We zijn te zeer verschillend. (Ik heb mijn hart bovendien al aan Paulus verpand, ook dat nog.) Einde verhaal. Een open einde, want ik vind dat dit de werkelijkheid vaak veel meer recht doet.
Maar gaat het erom wat ík vind?
Dan opeens houd ik halt. Alsof ik in een flits de binnenkant van het verhaal beleef, alsof het ophoudt een verhaal te zijn. Maar waarheid is. Ik kijk in spiegels, ieder mens ben ik. Ook die goddeloze, hedonistische materialist. Ook die escapistische, hoogmoedige zwever die zich heimelijk volgelingen wenst.
God, wat moet Johannes hebben doorgemaakt, tweemaal: toen hij de visioenen beleefde en toen hij ze noteerde. Of driemaal: toen hij ze had genoteerd en misschien wel voor zich zag wat lezers ermee zouden kunnen doen, welk heftig brandbaar materiaal het was… Ik keer me om, hij ook. We zien elkaar even aan, van aangezicht tot aangezicht. Houden elkaar even vast, los-vast, en in de tussenruimte bloeit een derde op – die de liefde is. Die kracht die ons afbreekt tot de laatste kruimel, en tot echte mensen opbouwt: medemensen. Die mededogen kunnen zien opflakkeren, als bloeiende mosterdplantjes, tussen de harde regels door.  

Als er twee mensen zijn die het duidelijk maken, zijn het Kees en Astrid wel. Door hun intensieve omgang met het boek, door hun cursussen en workshops erover. De Apocalyps is bij hen geen Tomtom die tot een door God gesanctioneerd streven naar wereldheerschappij voert, noch een roadmap naar eeuwigdurende solidariteit en vrede. Geen reisgids naar een prachtstad in wording. Het is proviand. Stevig, zwaar brood, waar je soms bijna je tanden op breekt. Zoet druivensap, maar later bijtend zuur en nog weer later de nasmaak van bittere tranen. En toch: niet enkel de brandstof om op weg te gaan, maar onversneden omkeer-kracht. Niet één of ander glansrijke toekomst-fata morgana in, maar het smalle pad teruglopen, nu eens samen, dan weer moederziel alleen, in hagelbuien, stormen en bliksem, naar de plaats delict die overal op aarde is, die de aarde gaandeweg is geworden, één groot Golgotha, waar levenskracht wordt verraden, verlaten, verloochend, gegeseld, vernederd, en gekruisigd. Terug, naar de ravijnen eronder, het Hades, zonder precies te weten waarom. Het nog eens en nog eens willen aanzien, ondergaan, wetend dat redding te laat komt of dat je, als je zelf nog iets of iemand poogt te redden, daar wellicht alles mee verliest.
En dan, net als je voor die inktzwarte, keiharde, bodemloze nachtwereld stilstaat, klaar om de sprong te wagen, opnieuw de vraag je om te draaien. En zie, sommige voetafdrukken blijken veranderd in edelstenen. In tegels, goud en doorzichtig als glas. Niet van deze wereld. Niet van de tuin in het begin. Maar van de stad die zal herrijzen waar mensen niet meer naar hun vertrouwde havens, ankerpunten, houvast toe zwalken, (opgebrand, de klus geklaard, eindelijk naar huis) maar de weg die is afgelegd teruglopen, met aandacht voor de poëzie van details die over het hoofd zijn gezien, onrustig, omdat ze zich er eerder te gemakkelijk, te verstandig, te verstandelijk, te begrijpelijk van af hebben gemaakt: zoals het tweede meisje  in het sprookje van Vrouw Holle, dat geen roepende, gare broodjes uit de oven haalde, geen roepende rijpe appels uit de boom schudde, geen vuile handen maakte, -voor wie zou ze ook?-  maar snel haar taakjes wilde doen, om snel het goudstortbad te mogen ontvangen.  

Het zou wel eens allemaal anders kunnen zijn. De weg, de terugweg, de kruisweg is de waarheid al. En het leven zelf. Voor wie om zijn as durft te draaien, tegen de stroom in durft te zwemmen, de Leap of Faith durft te wagen, de film waagt terug te spoelen naar dat korte fragment dat om kunstzinnige aandacht en verbeelding vraagt, om doorleving – met hoofd, hart en handen, zoals de beelden van Kees ons tonen. Omdat het niet zomaar een teken, maar de sleutel blijkt te zijn. Voor iedereen is die sleutel anders, op ieder moment weer anders. De afgelopen week vond ik de mijne, hoe paradoxaal dat ook klinkt, door stevig uit te zieken na een zware tijd en dus twee seizoenen The Killing terug te zien. ‘Keer om!’ verbeeld. Zonder feel good.

En juist het blijven verwijlen in de afwezigheid van welk goed gevoel dan ook, werkt bij uitstek genezend. Je wordt nooit meer de oude. Je wordt beter. Geen verhalen meer, geen uitleg ervan. De zon van de waarheid gaat in je op en laat je voeten vlammen. Het is nu of nooit. Geen tijd meer te verliezen. Zelfs al zit je werktijd er allang op en dreig je je daar uitgeput bij neer te leggen. Beginnen met wat je te doen staat. Hup, vuile handen uit de mouwen. Er vol-ledig in.

Of zoals ze hier in 010 zeggen: ‘Niet lullen, maar poetsen.’ Dat is misschien wel pure esoterie.

Na afloop krijgt Désanne het eerste exemplaar van het tentoonstellingsboek overhandigd door Kees.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.