Jana Loose en Kees Zoeteman
(gepubliceerd op 1 mei 2020 in het blad Motief van de Antroposofische Vereniging in Nederland, nummer 242, p 10-13)
Het laatste boek van de bijbel, de Apocalypse, wordt gezien als het meest mysterieuze en onbegrijpelijke. De in dit boek geschilderde beelden kunnen we nauwelijks meer verbinden met onze alledaagse werkelijkheid. Als we ons echter realiseren dat het boek een reflectie is van de oude inwijdingskennis van de Joden, die zij onder meer meenamen uit hun ballingschap in Egypte, vinden we daarin een sleutel om dichter tot de inhoud van de Apocalypse te naderen en de rol van Jezus Christus scherper in beeld te krijgen. Daarmee kan de Apocalypse ook zijn betekenis voor de huidige tijd gaan onthullen (zie ook www.project-apocalypse.nl).
Toch vraagt het veel van ons om toegang tot de beelden van de Apocalypse te krijgen. Het boek is de weerslag van de wijsheid uit de mysteriescholen rond het begin van de jaartelling. Veel begrippen waren in die tijd voor de mensen bekend en worden daarom niet uitgelegd. Ook was de wereld van de goden normaal onderdeel van het leven van de ontwikkelde mensen in die dagen. Bovendien was het Joodse volk ingeklemd tussen enerzijds het oude Egypte, dat millennia lang in deze streek cultureel toonaangevend was, en de recentere overheersing door de Griekse en Romeinse rijken waarin het individu een meer vooraanstaande plaats in de samenleving kreeg. Binnen deze context moet de inhoud van de Apocalypse worden geduid om de lijn te vinden die vanuit het oude Egypte via de Joodse traditie en de Romeinen tot in onze dagen loopt.
De hemelse jonkvrouw en de godin Noet
In de Apocalypse leren we de Mensenzoon als centrale figuur kennen als het aspect van God dat de mensheid omvat van oorsprong tot voleinding. De Mensenzoon blijkt halverwege het boek geestelijk te zijn geboren uit de hemelse jonkvrouw met de Zon bekleed, een kroon van twaalf sterren op haar hoofd en de Maan onder haar voeten. Is dit een nieuw beeld of maakt Johannes gebruik van al veel langer bestaande beelden die we kunnen herleiden naar de Egyptische mysteriën?
Fig.1 Detail uit het Greenfield Papyrus (Het Doden boek van Nesitanebtashru, ca 950 vChr.). Het toont de luchtgod Sjoe, geholpen door ramskoppige goden, die de hemelgodin Noet ondersteunen, terwijl de aardegod Geb zich uitstrekt op de aarde (British Museum).
Als representante van de hemelse jonkvrouw verschijnt in het Oude Egypte de godin Noet die in het Dodenboek wordt afgebeeld als het hemelgewelf dat zich in de gedaante van een vrouw welft boven Geb, de god van de aarde (fig. 1). Als nachtelijke hemel staat zij afgebeeld op het plafond van tempel- en grafruimtes en op deksels van sarcofagen. Noet en Geb zijn beiden voortgekomen uit de goden Sjoe (lucht/licht) en Tefnoet (vocht). We kunnen hierin de herinneringen zien aan de eerdere incarnaties van onze aardeplaneet, de Oude Zon en de Oude Maan. Sjoe en Tefnoet zijn weer voortgekomen uit de Oergod Atoem, die vermoedelijk de representant is van de daar weer aan voorafgaande Oude Saturnus. Nadat de god Sjoe zich in opdracht van Atoem tussen Noet en Geb had geplaatst, baarde Noet achtereenvolgens Osiris, Isis, Seth en Neftis. Samen met de eerdergenoemde goden vormden zij de Enneade (negenheid) van goden van Heliopolis. In Egypte is dus al het besef aanwezig dat de hemelse jonkvrouw Noet onder meer Osiris heeft gebaard. Osiris verbond zich met de aarde als inspirator van de Egyptische cultuur. In veel opzichten kan Osiris gezien worden als de voorloper van de Christus, zoals in het vervolg zal worden besproken.
Overigens moeten we ons realiseren dat bij het vorderen van de evolutie en de stapsgewijze verdichting van de materie van warmte naar licht/lucht, naar water en tenslotte naar het vaste, de Egyptische goden zich ook verbijzonderen. De goden Tefnoet en Sjoe, die we plaatsten in de tijd van de Oude Maan en de Oude Zon, manifesteren zich bij de huidige aarde ontwikkeling in de zonnegod Re. Daarbij zorgt Sjoe voor het Leven brengende (‘Anch’) en Tefnoet voor de Ordening (Ma’at).
Dood en opstanding van Osiris
Osiris draagt als oudste zoon van Noet het koningschap op aarde. Hij krijgt de opdracht het volk en de cultuur tot ontwikkeling te brengen. Zijn jongere broer Seth is jaloers en wil hem die positie afhandig maken. In de Egyptische mythologie bestaan veel spannende verhalen over de strijd tussen de beide broers. Uiteindelijk lukt het Seth om Osiris te doden en zijn lijk in veertien stukken te hakken en die te verspreiden over het hele land van Egypte. Isis gaat samen met haar zuster Neftis op zoek naar die lichaamsdelen en brengt ze allen weer bij elkaar tot het lichaam van haar broer Osiris compleet is en zij hem inwikkelen tot een mummievorm. Door Isis’ magische handelingen en een lichtstraal van de zon verwekt de gedode Osiris bij Isis een kind, hun zoon Horus. Osiris zelf trekt weg van de aarde naar het dodenrijk, waarop hij in deze geestwereld heer en meester wordt. In de Apocalypse is dit uitgebeeld als het kind dat wordt weggerukt naar Gods troon. Dit kind komt pas weer tevoorschijn aan het einde van de Apocalypse als de ruiter op het witte paard, als de koning der koningen, de opgestane uit de dood.
De veertien in stukken gehakte- en de veertien tot heelheid gebrachte lichaamsdelen zagen de Egyptenaren als de stadia van de afnemende en de wassende maan. Dat herinnerde hen steeds aan deze Osirismythe.
De rode draak en Seth
Ook Isis wordt door haar jaloerse broer Seth vervolgd. Als haar tijd gekomen is om te bevallen van haar zoon, verbergt zij zich in het moeras. In haar barensweeën roept zij de Re, de zonnegod in zijn zonnebark, aan om haar te helpen haar kind ter wereld te brengen. Als het kind Horus geboren is, verbergt zij het in het moeras om het te beschermen tegen de bedreigingen van Seth. De wraakzuchtige Seth verandert daarop zijn gestalte in die van een schorpioen en brengt Horus een dodelijke steek toe. De pijn brandt als een hels vuur. Het is alleen door een ingreep van Re zelf dat Horus dit overleeft en de heerschappij op aarde toevalt. Dit beeld komt sterk overeen met het beeld uit de Apocalypse van de zich verheffende rode draak die het kind dat de jonkvrouw baart wil verslinden. Dat de boreling niet wordt verslonden door de rode draak heeft in de Apocalypse ook zijn oorzaak in het ingrijpen van God. Hij rukt het jongetje weg en brengt het naar zijn troon. Daarna vervolgt de rode draak – satan – de jonkvrouw die op aarde terecht is gekomen en voor de op aarde geworpen draak moet vluchten in de woestijn. Dit vrouwelijke op aarde levende aspect vinden we terug in Isis, de zuster van Osiris.
Osiris en Horus als vooraankondigers van de incarnatie van Christus
Osiris verblijft in de nachtwereld, de geestwereld, waar iedere nacht de nachtgestalte van Re, de ziel van het grote zonnewezen, doorheen trekt en waar een transformatie plaatsvindt: de verjonging van het zonnewezen. Die kan alleen plaatsvinden door wat zich in het middernachtelijk uur afspeelt, want daar komen Osiris en Re samen. Uit die verbinding ontstaat de kiem voor het nieuwe leven, en daardoor kan iedere ochtend het zonnewezen als een jong kind, of in de gestalte van een mestkever (Chepri, ‘de Gewordene’) of als ‘Horus-van-de-Horizon’ verschijnen. Deze kracht van Osiris maakt dat hij kan worden gezien als de vooraankondiger of voorloper van de incarnatie van Christus.
Horus groeit op en krijgt de opdracht de missie van zijn vader Osiris voort te zetten op aarde. Hij wordt de koning, de farao, van Egypte en hij moet zijn vader wreken door Seth, het chaotische en ongeordende, te verslaan en orde en harmonie (Ma’at) te brengen. Horus verschijnt in de gedaante van een valk, die de farao inspireert en diens Ik-kracht representeert waarmee de farao het Egyptische volk leidt (fig. 2). De eerste titel van de farao is ‘Horus’ of ‘Gouden Horus’ waarbij het goud voor de werking van de zon staat. ‘Horus’ betekent ‘De Verre’, die met het hogere verbonden is. Horus treedt op namens zijn vader Osiris die hij als zoon in leven en dood bijstaat om hem tot wederopstanding te brengen. Uiteindelijk zal Horus zelf tot Osiris worden.
Fig. 2 Horus valk gezeten achter hoofd van farao Chefren, Museum te Kaïro
Geboorte, dood en opstanding
In Egypte werden de dood en opstanding van het zonnewezen in verschillende kringlopen gevierd. Op de eerste plaats natuurlijk in de dag-en-nachtcyclus van de zon, waarbij het zonnewezen ’s avonds als een oude grijze man ondergaat in het Westen en door het hemellichaam van de godin Noet trekt, zich daar verbindt met de vruchtbaarheidskracht van Osiris, en in de ochtend als jong kind weer geboren wordt in het Oosten. Maar zelfs in een belangwekkend koninklijk ritueel, dat na dertig regeringsjaren plaatsvond, werden dood-en-wedergeboorte van de farao gevierd. Ook hierbij verdween de farao voor een bepaalde tijd uit de zichtbare wereld en maakte in zijn afzondering een transformatie door waarna hij verjongd en vitaal, voorzien van een vernieuwd mandaat van de goden, terugkeerde op zijn troon (fig. 3).
Alle vruchtbaarheid heeft het land te danken aan de verbinding tussen hemel en aarde, de dagelijkse opstanding van Osiris in de zonnegestalte van Horus, de geest die de farao overvleugelt. De zonnegod Re (ook in de gestalte van Horus-van-de-Horizon) wordt gezien als de god van ‘de eeuwige terugkeer’, Osiris als de god van ‘de eeuwigheid ‘.
Fig. 3 De hemelgodin Noet baart in de morgen de zon en eet deze aan het einde van de dag weer op. Graf Ramses VI.
Madonna Platytera
Dit proces van geboren worden, sterven en weer opstaan is vanaf de vroegchristelijke tijd verbeeld in de Madonna Platytera, de hemelgodin die de Zon baart. Zij is dezelfde als de jonkvrouw die de Christus baart. Hiermee wordt ook het verband duidelijk met de christelijke begrippen van de geboorte van Jezus uit de maagd Maria, en de wederopstanding van Christus. In het Oudegyptische beeld van de hemelgodin Noet en in de vroegchristelijke Madonna Platytera zijn al deze mystieke geheimen samengevat.
Bij de mythe van de geboorte van de jonge Osiris uit Noet kunnen we denken aan het moment dat het Christuswezen zich in het midden van de Atlantische tijd gaat losmaken van het zonnewezen, en begint aan de afdaling naar de Aarde. Bij de geboorte van Horus uit Isis kunnen we denken aan een latere tijd, een gebeurtenis in de Egyptisch-Babylonische cultuurperiode van het Na-Atlantische tijdperk, die geestelijk zichtbaar wordt in Horus en tenslotte fysiek vorm aanneemt met de intocht van Christus in de mens Jezus bij de doop in de Jordaan tijdens de Grieks-Romeinse cultuurperiode.
Fig. 4 Madonna Platytera, Verlosserkerk Van Jaroslav, 12de eeuw Tretjakovgalerie
De individualisering van het groeps-ik van de mens
De farao is de drager van Horus, de drager van het groeps-ik van het volk. De Egyptenaar is nog geen denker, de farao wel. Het verschil met de Apocalypse is dat dit groeps-ik, dit Osiris- of Christus-ik, niet langer een groeps-ik blijft, maar een individueel ik-karakter krijgt. In die zin kan in het christendom ieder mens tot koning en priester worden, mits deze in staat is de lagere driften te beheersen. De parallel met Egypte is dat het kind Horus in staat is om krokodillen, schorpioenen en slangen te bedwingen. Het Christuskind beheerst met zijn ijzeren staf de lagere aandriften die hij als aardewerk kapotslaat.
Geboorte van het hoger zelf uit het geïndividualiseerde ik
In een andere gedaante komt de geboorte van het jongetje uit de hemelse jonkvrouw terug in het beeld van Isis met Horus die als farao op haar schoot zit. Het hiëroglief van de naam Isis heeft de vorm van een godentroon. De troonsbestijging van de farao is te ‘lezen’ als het geboren worden van de farao als ‘Horus’ uit de schoot van Isis. Zien we Isis, net als de Madonna en Sophia, als de representante van de algemene menselijke ziel, dan duidt dit op het geboren worden van het hogere bewustzijn in de gereinigde ziel (fig.5).
Fig. 5 Isis met Horus beeldje, ca 600 v Chr. , Eton College Myers Collection, Johns Hopkins Archeological Museum.
De Egyptische cultuur is gericht op het worden van een aards mens. Dat is waarom Osiris in stukken wordt gehakt en de delen weer worden samengebracht tot een stoffelijk lichaam met een goddelijke herkomst. Nu, in onze tijd van het materialisme, de Germaans-Angelsaksische cultuurperiode, is het spiegelbeeld hiervan actueel. Nu is er het gevaar dat we de weg terug naar de geestelijk wereld niet meer weten te vinden, dat ons ik in stukken wordt gehakt. Dan kunnen we het leven alleen nog mummificeren zonder de weg van de zingeving van ons leven te vinden in het opstaan in de geestwereld, waar onze goddelijke herkomst en toekomst ligt.
Het witte gewaad
Voor de overledene in het Oude Egypte gold dat nadat deze gereinigd was van het kwade, hij de Hal van Osiris mocht betreden. Als de ziel werd aangenomen door Osiris, dan werd hij tot een ‘Achoe’, een ‘verlichte’, en kreeg een wit kleed. Ook dit witte kleed komt in de Apocalypse terug als het witte gewaad dat de heiligen, die de gereinigde ziel hebben gerealiseerd, krijgen aangemeten na het openen van het vijfde zegel. Zij hebben het Christus-Ik, het hoger zelf, gerealiseerd. Dit is de grote stap die voor ons mogelijk wordt vanaf de huidige cultuurperiode en die ook al in de Egyptische mysteriën is aangeduid.
De betekenis van de uittocht van het Joodse volk uit Egypte
De mysteriewijsheid van de Egyptische cultuur is gedurende de tien generaties waarin het Joodse volk in Egypte verbleef, in de periode tussen Jozef en Mozes, ook overgedragen aan de Israëlieten. Mozes was een ingewijde in de Isis en Osiris mysteriën. Sigismund von Gleich beschrijft hoe Mozes een deel van de Egyptische inwijdingsgeheimen meenam toen hij het volk wegvoerde uit Egypte tijdens de Exodus. Het geheim van de Osiris initiatie in Heliopolis en het wereldwoord ‘Ik ben de ik ben, Ejeh asher ejeh!’, ging daarmee over naar Israël. Dit voltrok zich mogelijk omstreeks 1322 v.Chr. tijdens de regering van farao Ramses II. De gevolgen reisden met het Joodse volk mee en vinden veel later hun weerklank in de Apocalypse zoals de hier genoemde voorbeelden laten zien.
Als we ons bewust worden van de grote ontwikkelingen die zich in de evolutie van de mensheid afspelen kunnen we ook leren de juiste prioriteiten te stellen bij wat we doen met ons leven.
Literatuur
- Adolf Weis, Madonna Platytera, 1985, Die Blauwe Bücher, Königstein: Karl Robert Langewiesche Verlag.
- Rudolf Steiner, Egyptische mythen en mysteriën; Zeist: Vrij Geestesleven, GA 106, (nawoord: Jana Loose, 2007).
- Sigismund von Gleich, 1983, Marksteine der Kulturgeschichte, Stuttgart: J. Ch. Mellinger Verlag, 95-96
0 reacties