Blog Uitleg tekstfragment 3 (Openbaring 1: 9-20)

16 oktober 2018 | Blog, Uitleg tekst-fragmenten | 0 Reacties

De grot op Patmos waar Johannes zijn openbaring kreeg.

Johannes begint in dit derde fragment met te vertellen dat hij een van ons is en waar hij zich bevond toen hij zijn visioen kreeg naar plaats en tijd: hij was op Patmos en het was op een zondag, de aan de zon en het zonnewezen Christus gewijde dag van de week. Hij was ‘in de geest’, in een meditatieve afstemming, waardoor zijn hogere zintuigen konden waarnemen. Dan hoort hij achter zich een grote stem als van een bazuin. Hij wordt in dit grote geluid opgenomen, een geluid dat afkomstig is van voorbij ruimte en tijd, vanuit de sfeer van de zon. Het is een geluid dat niet tegenover ons mensen staat maar dat ons draagt van binnenuit, nu en naar de toekomst. Het geluid is een goddelijke opdracht van de Eerste en de Laatste aan Johannes, om wat hij gaat zien op te schrijven zodat wij, die door ons tijdperk met de zeven cultuurperioden trekken, van zijn ervaring over de menselijke toekomst kennis kunnen krijgen.

De zeven brieven

Johannes krijgt de opdracht zeven brieven te sturen aan zeven gemeenten. Werden de zeven gemeenten eerst als groep genoemd, nu worden ze bij name genoemd. Wat tot nu toe verborgen bleef in de esoterische geheime scholen zal van nu af aan openbaar worden. Wat voorbehouden was aan onder strikt toezicht van ingewijden gegeven scholing, wordt nu toegankelijk voor alle mensen die de inwijding zoeken door wat hun innerlijke meester hen leert. De boodschappen aan de zeven engelen van de zeven gemeenten verkondigen wat er in de stoffelijke wereld moet gebeuren om de weg naar de geest te banen. Als ingewijde beleeft Johannes, als geestelijke, beelden in het heden wat in de toekomst zal geschieden (Steiner, GA 8: 119). Daarbij moeten we de engelen van de zeven gemeenten, aldus Schult (p.33), niet gelijk aan de gemeenten zien, maar als kosmische geestelijke wezens die maar ten dele in deze gemeenten zijn geïncarneerd.

Steiner (GA 346, 8 september 1924, p. 68) geeft aan dat het getal van zeven gemeenten erop duidt dat gemeenschappen van mensen in principe zeven nuancen kennen. Met de zeven nuancen zijn alle mogelijkheden beschreven van soorten menselijke gemeenschappen, zoals de twaalf ridders van koning Arthur de twaalf nuances van het individuele waarnemen van de omgeving representeren en de 24 oudsten om Gods troon de 24 eeuwige menselijke werkzaamheden vertegenwoordigen. De zeven gemeenten geven zeven manieren weer waarop de oude mysteriën zich in de Joodse cultuur hebben gespecialiseerd en daarmee zeven manieren waarop gemeenschappen zich in de toekomst kunnen ontwikkelen. Schult (p.29, 37) wijst erop dat de zeven gemeenten ook duiden op de grote werelddagen, de grote perioden (eonen) in de mensheidsontwikkeling en de aarde evolutie, waarop later dieper zal worden ingegaan. Elke gemeente vertegenwoordigt ook een planeettype dat een cultuurperiode overstraalt.

De plaats van de Mensenzoon

Nadat Johannes de Gezalfde heeft horen spreken, moet hij zich omdraaien om de Mensenzoon ook te kunnen zien. Wij moeten ons innerlijk omdraaien om de geestelijke wereld te kunnen waarnemen. Te midden van zeven kandelaren ontwaart hij een stralende gestalte, die gelijk is aan het hemelse oerbeeld van de mens, de Mensenzoon. Al meteen aan het begin toont de Apocalypse zijn centrale thema. Mensenzoon of Zoon des mensen, is een aanduiding die Jezus vaak voor zichzelf gebruikte. Bock (p. 39) legt uit dat de schildering van de Mensenzoon meer is dan het beeld van de opgestane Christus. Dit is het mensbeeld zoals dit vanaf het begin van zijn schepping was en dat, na te zijn gedegenereerd door wat in de Bijbel de zondeval is genoemd, met de komst van de Gezalfde in een mensenlichaam, als mogelijke ontwikkelingsweg weer is hersteld. Johannes neemt de Christus, en het  ideaal van de toekomstige mens, waar. De mens krijgt opnieuw de mogelijkheid om zich te ontwikkelen als geestelijk wezen zodat hij eens weer één kan worden met zijn Schepper.

In dit begindeel wordt met dit beeld van de Mensenzoon de boodschap van de Apocalypse samengevat. De Mensenzoon heeft de tijd en de evolutie van de mens in zijn hand, zo blijkt uit de zeven sterren in zijn rechterhand. Deze zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten. Steiner legt 20 juni 1908 uit dat de zeven sterren symbolen zijn voor de hoge geestelijke wezens die achtereenvolgens de zeven cultuurperioden leiden. Op 22 juni 1908 voegt Steiner hieraan toe dat de zeven geesten Gods ook de zeven principes vertegenwoordigen waaruit de mens is opgebouwd: fysiek lichaam, etherlichaam, astraal lichaam, Ik, en als kiemen Manas, Buddhi en Atman, die later tot ontwikkeling gaan komen, kortom de gehele mensheidsevolutie. Daarbij is Manas het omgevormde gevoelslichaam, Buddhi het omgevormde levenskrachten- of etherlichaam en Atman het omgevormde fysieke lichaam. Bock (p. 43) leest in de sterren de roeping van de toekomstige mens om meester te worden van de aanvechtingen die de sterren (astra) in zijn astrale wezen leggen.

In zijn lezingencyclus te Oslo geeft Steiner op 9 mei 1909 aan dat het zien van de Mensenzoon in de Hebreeuwse oudtestamentische inwijding de laatste stap is. De inwijdeling aanschouwt het zonnewezen dat in een stoffelijk mens zal incarneren. Deze ervaring van Johannes te Patmos heeft ook Paulus als hij op reis is naar Damascus. Daaruit weten zij dat de Messias, de Christus, niet in de toekomst is te verwachten, maar nu aanwezig is (GA 104a: 68). In zijn lezing te Oslo van 13 mei 1909 legt Steiner ook een verband met de zeven heilige Rishi’s uit het begin van de oude Indische cultuurperiode. De Rishi’s zien in het wezen dat de zeven sterren in zijn hand heeft Vishva Karman.

De Mensenzoon, aldus Schult (p. 34), is de reine, naar Gods beeld geschapen, mens van vóór de zondeval, de volkomen mens, de ‘mens in God’. En deze naar Gods beeld geschapen mens werd in Jezus voor het eerst werkelijkheid op aarde en daarom werd deze mens ontrukt aan de dood, aldus Schult. Ook hij ziet de Mensenzoon als het leidende beeld van de hele Apocalypse. Dit beeld wil ons tonen hoe de nieuwe schepping door de mens heen ontstaat. De mens is een samengewikkelde kosmos en de geest kan pas weer ontwikkeld worden wanneer de gevallen aardemens een levendige aansluiting vindt met zijn ware oeridee, met de mens in God.

De Mensenzoon is man noch vrouw, maar androgyne. De mens van de toekomst staat boven de mannelijke of vrouwelijke manifestatie van de menselijke geest. We spreken over een ontwikkelingsstadium dat voorbij het stadium is gekomen dat in het paradijsverhaal en met de zondeval is beschreven. De mens manifesteert zich niet meer als een fysiek lichaam met een anima of animus.  Ook in de Tarot komen we deze androgyne afbeelding van de toekomstige mens tegen in de laatste kaart van de Grote Arcana. De androgyne mens heeft alles verloren en gewonnen, is één geworden met het universum, met de Christus, de Alfa en Oméga, de Vader. De totale cyclus is doorlopen.

De kenmerken van de Mensenzoon

Laten we nu meer in detail kijken naar de indrukwekkende schildering van de Mensenzoon.  Bock (p.42-44) beschrijft hoe er drie groepen van telkens drie kenmerken van de Mensenzoon worden beschreven die hij tegelijk ziet als aspecten die de negen boven de mens staande engelen hiërarchieën aan de mens tijdens zijn evolutie hebben geschonken. Het lange gewaad tot op de voeten, de gouden gordel aan de borst, en het hoofd met wit haar gelijk witte wol symboliseren het eerste drietal aspecten. Zij duiden op de geestelijke waardigheid van de Mensenzoon. Het lange gewaad waarin de mens schrijdt, symboliseert de reinheid van het willen. De gouden glans van de gordel aan de borst staat voor het inlevende en schenkende voelen en tegelijk het beheersen van onharmonische gevoelsimpulsen. Het sneeuwwitte hoofd met het witte haar representeert de wijsheid van het denken van de mens die zijn roeping heeft gerealiseerd, aldus Bock. Deze mens heeft zijn ziel gelouterd, zijn denken, voelen en willen in bedwang.

Het tweede drietal aan eigenschappen van de als vuur vlammende ogen, als gesmolten koper gloeiende voeten en als water ruisende stem duiden op de scheppende bezielende krachten van de Mensenzoon. Het aardse bezielende vuur van de mens moet in het vuur van de geest zo gelouterd worden dat het zelf een brandend en transformerend vuur wordt. Bij de vuurvlammen die de ogen van de Mensenzoon hun levendigheid geven, vinden we de uitdrukking van het enthousiasme om tot inzicht te komen. Zij louteren het zien, dat slechts het waarnemen van het uiterlijke is, tot het schouwen dat doordringt in het innerlijk van de dingen. De voeten, die als gloeiend heet metaalerts zijn, tonen de mens die niet onverschillig over het aardoppervlak loopt en de aarde laat zoals deze is. Hij handelt niet alleen vanuit de intentie om nut voor de mens te bereiken, maar smelt de vaste aarde om met het vuur van de geest. Met de doorgeestelijking van de materie transformeert de Mensenzoon de vaste aarde tot de nieuwe (vloeibare) aarde, verderop in het boek aangeduid als het nieuwe Jeruzalem. En de stem die als vele wateren klinkt representeert de Mensenzoon die het vermogen heeft om de macht van het scheppende woord te hanteren. Dat is niet het opzwepende woord van de propaganda, aldus Bock, maar het scheppende spreken waarin geestelijke wezens uit de hogere hiërarchieën meespreken zodat zij scheppend nieuwe verschijnselen teweeg brengen. Deze drie geestelijke krachten van de Mensenzoon gaan transformerend van zijn wezen uit naar de omgeving van de aarde.

Tenslotte staat het derde drietal kenmerken, de zeven sterren in zijn rechterhand, het tweesnijdende zwaard uit zijn mond en zijn aangezicht dat schijnt als de zon, in verband met de volmacht van de Mensenzoon om ook de kosmische levenskrachten te besturen. Zij duiden op nog hogere vermogens. De zeven sterren in zijn rechterhand tonen dat de gelouterde mens niet alleen vanaf zijn geboorte onder invloed van de sterren staat maar dat het geestelijke in het ware Ik van de mens in staat is uit wat de sterren in zijn ziel leggen zelf zijn ideaal en doel te kiezen. Het scherpe tweesnijdende zwaard dat uit de mond van de Mensenzoon voortkomt, wijst op de volmacht die de mens verwerven kan om zich met het van geest vervulde woord tegenover de tweespalt van goed en kwaad op te stellen. Dit gaat niet alleen om de magie van het woord die in dienst van of het goede of het kwade kan worden gesteld. Maar ook betekent dit dat wanneer het wakkere bewustzijn van de mens zich in dienst stelt van het Christuswezen de geestelijke krachten zich moeten bekend maken als de goede of de kwade, aldus Bock. Het tweesnijdende zwaard is daarmee een van de belangrijkste symbolen uit de Apocalypse, aldus Steiner in zijn voordracht van 25 juni 1908. Het geestelijke onderscheidingsvermogen van het liefdevolle Ik is een centraal vermogen dat nodig is  voor de redding en ontwikkeling van de mens. Schult (p.31) wijst op de plaatsen in het Oude Testament waar het tweesnijdende zwaard ook genoemd wordt (Jesaja 11:4 en 49:2). Het tweesnijdende zwaard is het kosmische gericht tussen licht en duisternis.Tenslotte wijst Bock erop dat het gezicht, dat lichtend is als de zon, ernaar verwijst dat de mens zelf zon kan worden. Draagt de mens degene in zich die de heer is van de geestelijke zon, dan wordt hij zelf tot bron van licht dat de wereld verlicht en de duisternis overwint.

In deze negen kenmerken wordt het ideaal van de toekomstige mens geschilderd, het ideaal van de Mensenzoon, van de mens voordat deze afdaalde uit de hogere geestgebieden en waarheen hij na de voltooiing van zijn evolutie weer terugkeert.

Johannes komt voor de Mensenzoon, zijn oerbeeld, te staan waarin hij het goddelijke kan ervaren. Hij wordt eerst verschrikt door de confrontatie met het getrokken zwaard opdat voor hem het gelaat van de wijsheid gaat lichten met een glans van de zon. Hij valt dan als dood aan zijn voeten. Hij gaat door de belevenissen heen die de mens anders bij de dood ervaart. Degene die hem leidt voert hem boven de gebieden waar geboorte en dood nog een betekenis hebben. Daar gaat de ingewijde een nieuw leven in. In Steiner’s vertaling luidt dit: ‘en ik werd een dode en zie: levend ben ik van tijdenronde tot tijdenronde en ik heb de sleutels tot het rijk van dood en onderwereld’. (Steiner, GA 8, p.119)

De zeven gemeenten staan voor de zeven cultuurperioden van het Na-atlantische tijdperk, zoals de zeven zegels staan voor de culturen die in het zogenaamde Zegeltijdperk zullen volgen en de zeven bazuinen de culturen van het Bazuintijdperk representeren (Steiner, GA 104a: 69). Het Zegeltijdperk en Bazuintijdperk volgen op het huidige Na-atlantische tijdperk. Daarover later meer.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.