In dit tweede visioen na het uitgieten van de zevende toornschaal wordt de uitwerking van de val van Babylon beschreven. Een van heerlijkheid stralende engel daalt af en kondigt aan dat Babylon is gevallen en een woonplaats is geworden van demonen. Het volk van God wordt gemaand uit de stad weg te trekken om het lot van Babylon te ontlopen, want op één dag komen haar plagen, in één uur komt haar strafgericht. De koningen van de Aarde zullen weeklagen om haar lot, de kooplieden zullen treuren over haar en de kustvaarders zullen toekijken en zich beklagen omdat zij in één uur is verwoest. En de machtige engel gooide een steen zo groot als een molensteen in zee en sprak dat Babylon net zo in één zwaai weggeslingerd zal worden en nimmermeer gevonden zal worden.
Ondergang van het door duivels bewoonde Babylon, 14de eeuws tapijt in Kasteel van Anjou (foto Remy Jouan)
Steeds duidelijker wordt zichtbaar wat de gevolgen zijn van de besliste strijd van het Lam met het beest. Bock (p.300-303) wijst erop dat er drie groepen mensen betrokken zijn bij de val van Babylon: de koningen, de kooplieden en de zeelieden. Bij de koningen gaat het om leiderschap dat de onderdanen tot vrijheid voert, maar in Babylon is het koningschap vervallen tot het onderdrukken van de vrijheid van anderen. Bij de kooplieden komt het handeldrijven na de beslissende strijd stil te liggen omdat het uitgangspunt van de handel, de broederschap, verloren is geraakt en het geld verdienen doel op zich is geworden. En de zeelieden tenslotte zien vanaf hun schepen hoe de stad aan de kust in rook opgaat en hun handelingsperspectief verdwijnt. Wat zal nu hun kompas zijn om op te varen? Opeens wordt duidelijk dat zij al die tijd geen innerlijk kompas zijn gevolgd maar alleen een uiterlijk kompas om zich te verrijken. Duidelijk wordt, nu het gedruis van het uiterlijke leven van Babylon stilvalt, dat er alleen maar leegte overblijft. De liefdevolle stemmen van bruid en bruidegom zullen hier niet meer gehoord worden. Nergens klinkt nog muziek. Het geestelijke leven, dat het uiterlijke leven draagt, is afgesneden geraakt. Het licht van de kaars zal niet meer schijnen. De grote stad Babylon vervalt aan dood en duisternis.
Gevallen Babylon, Gustav Doré, 1866, houtsnede, Grande Bible de Tours
Steiner gaat, zoals we hiervoor zagen, in zijn lezing van 15 september 1924 (GA 236, p.153-166) uitgebreid in op de val van Babylon. De val van Babylon vertegenwoordigt de situatie dat de hartstochten het spirituele, het morele, gaan overheersen. In de Babylonische corruptie van het morele is de werking van Ahriman te herkennen.
Schult (p.288 e.v.) herinnert eraan hoe in het eerste visioen werd getoond dat in de hoer van Babylon de omkering is te zien van het ware beeld van de mensheid. De levenwekkende krachten van de menselijke moederziel zijn hier onvruchtbaar geworden en verontreinigen het geestelijke wezen van de mens. Mater wordt tot Materie. De imaginatie van de hoer op het beest gaat in het tweede visioen van het louter imaginatieve over naar het klinkende woord dat innerlijk wordt beleefd als afkomstig van drie engelwezens. Hun indrukwekkende verkondigingen vullen het tweede visioen. Was het eerste visioen gericht op het vaste stoffelijke, dit tweede visioen richt zich op de wereld van de stromende etherkrachten. Van de eerste engel, die aankondigt dat Babylon nu is gevallen, wordt gezegd dat hij licht brengt en geweldige macht heeft. Dit duidt er volgens Schult op dat hij tot de hiërarchie van de Machtigen, de zeven Exusiai of Elohim, behoort en vermoedelijk staat voor het brengen van het licht van de Heilige Geest in de duisternis van Babylon. De tweede stem, die oproept om de ondergaande stad te verlaten, spreekt eerst tot de mensen en vervolgens tot de demonen, dat zij vergolden mogen worden zoals ook zij anderen vergolden hebben. Daarmee wordt duidelijk dat de vergelding brengende demonen dit doen in dienst van God. De mens hoeft het wreken niet zelf uit te voeren. Schult ziet dit ook als een voorbeeld waar Gods liefde zich uit als Gods toorn. En tenslotte richt de tweede stem zich tot de heiligen in de hemel: Verheug je want God heeft zijn gericht aan hen voltrokken om jullie wil. Uit wat de stem, die niet nader wordt omschreven, zegt, maakt Schult op dat het om de Zoon van God moet gaan. De derde engel, die een grote steen in de zee werpt, wordt een sterke engel genoemd en dit wijst volgens Schult op Michaël.
Tenslotte wijst Schult (p.295) erop dat de weeklagende koningen, kooplieden en zeevaarders kunnen worden gezien als de in Babylon demonisch geworden geestelijke krachten van het willen, denken en voelen, die nu moeten achterblijven.
0 reacties