En dan is in de visioenen van Johannes het grote moment aangebroken dat na het oplossen van de oude hemel en de oude aarde er een nieuwe hemel en nieuwe aarde verschijnen. In dit zevende en laatste grote visioen na het uitgieten van de zevende toornschaal komt de Apocalypse tot zijn apotheose. Of zoals Schult (p.335) het zegt: ‘Wanneer de macht van het boze de wereld heeft gedreven tot de uiterste verwijdering van God moet de aardse schijnwereld vergaan en wordt de goddelijke wereld, de eeuwige God, openbaar als de dragende grond van al het zijnde. Nergens in de religieuze wereldliteratuur is de voleinding van de schepping op Aarde grootser geschouwd dan in het slotvisioen van de Apocalypse.’
In een grote boog verhaalt Johannes wat hem wordt getoond van de hemelse werkelijkheid van het nieuwe Jeruzalem. Dit laatste visioen wordt verteld in drie delen. Eerst wordt geschilderd hoe God en het Lam zich hier manifesteren, dan worden de symbolische vormen en materialen van het hemelse Jeruzalem uitgebreid beschreven, en daarna volgt de meest intieme beschrijving van de stroom kristalhelder levenswater die uitgaat van de troon van God en het Lam, het paradijs, en tenslotte van de troon zelf, de eigenlijke hemel. De oudste christenen interpreteerden deze beschrijving van de hemelse stad, het paradijs en de hemelse troon als drie stadia waaraan de Heilige Geest, de Zoon en tenslotte de Vader werden toegedacht (Schult, p.341).
Johannes beschrijft op twee manieren het nieuwe Jeruzalem, als de bruid en als de hemelse stad. (Schult, p.338). De bruid, de goddelijke wijsheid of jonkvrouw Sophia, is symbool van de zuivere ideeën-wereld van God, de lichtende oer-kosmos. De hemelse stad is symbool voor het eeuwige rijk van God, de goddelijke vuurhemel, het goddelijke pleroma zelf, het empyreum. En hier worden beide symbolen van bruid en stad gelijk gesteld. De bruid symboliseert het empyreum in de mens en de hemelse stad het empyreum in de kosmos. Schult ziet dat het eerste deel waarin het nieuwe Jeruzalem wordt beschreven, vooral is gericht op de mens (vers 3-8), en het tweede deel (vanaf vers 8) op het kosmische bovenpersoonlijke.
Het nieuwe Jeruzalem daalt neer als een bruid uit de hemel van God. Hier zal God bij de mensen wonen, de dood zal niet meer zijn, want wat eerst was is voorbij gegaan. Wie op de troon zit, -Christus als wereldlogos-, spreekt: ‘Het is volbracht. Ik ben het begin en het einde. Ik geef uit de bron de dorstigen levenswater om niet’. En een van de engelen met de toornschalen neemt Johannes mee naar een hoge berg en toont hem het nieuwe Jeruzalem. Zij glanst als kristallijn jaspis en ze heeft een hoge muur en twaalf poorten. En de engel meet de stad met een gouden maatstok en ze ligt vierkant. Haar lengte is zo groot als haar breedte en haar hoogte, elk 12 000 stadiën. En de muur is 144 ellen, naar mensenmaat, die nu tegelijk engelenmaat is. De muur is gemaakt uit jaspis, en de stad is lichtend goud, lichtend als glas en de grondstenen van de stadsmuur zijn gemaakt van 12 soorten edelstenen. En elke poort is gemaakt uit een parel. In de stad is geen tempel want God en het Lam zijn de tempel. En er is Zon noch Maan, want God en het Lam verlichten haar. En de poorten worden niet gesloten want er zal daar geen nacht zijn. En geen onheiligheid zal in de stad binnenkomen. Dan wordt Johannes de zuivere stroom levenswater getoond die uit de troon stroomt en aan beide zijden van de stroom staan bomen vol van leven, iedere maand schenkend hun vrucht en de bladeren zijn ter genezing van de volken. En Gods dienaren zullen Gods aangezicht zien en zijn naam zal staan op hun voorhoofden en zij zullen koningen van zijn rijk zijn van eonen tot eonen.
Het nieuwe Jeruzalem
Johannes ziet uit de hemel het nieuwe Jeruzalem zich neerdalend manifesteren. Hij krijgt beelden die afschaduwingen zijn uit de intuïtieve wereld, de wereld van de Archai. Hier is de tempel van God bij de mensen en komen er geheel nieuwe verhoudingen. De dood is hier niet meer en wie dorst heeft zal drinken uit de fontein van het levenswater. De mensen hebben hier een nieuw bewustzijn ontwikkeld waardoor zij, aldus Steiner (GA 346, p.135-138), de geestelijke wezens weer kunnen gaan waarnemen en de Alfa en Omega van aangezicht tot aangezicht zullen zien. De mensen zullen beschikken over nieuwe levenskrachten door de inwerking van het gelouterde astraallichaam, het Manas. De mens is hier tot engel geworden. Werd het oude Jeruzalem opwaarts gebouwd uit de aarde en haar stoffen, het nieuwe Jeruzalem wordt neerwaarts gebouwd uit de hemel en zijn geestelijke ingrediënten. Het nieuwe Jeruzalem daalt af vanuit de hoogte, de lichtglorie Gods, en giet zich uit over de aarde. Het nieuwe Jeruzalem wordt vanuit de geest, van boven naar beneden gebouwd. Het nieuwe Jeruzalem groeit uit de zuivere bron en daarom kan het niet verontreinigd worden zoals het oude Jeruzalem, dat uit de aarde omhoog groeit. Zo betreft de Apocalypse niet een beeldverhaal, maar verwijzingen naar concrete geestelijke feiten die zullen plaatsvinden, aldus Steiner. Schult (p.337) herinnert eraan dat tijd en ruimte hier niet meer zijn. De schepping is overgegaan naar het boventijdelijke en bovenruimtelijke eeuwigheidsbereik van God, naar de sfeer van goddelijke Al-eenheid, waar Gods licht, liefde en leven alle werelden en wezens doordringt. Kan de in Christus verenigde mensengemeenschap van het 1000-jarige rijk toegedeeld worden aan de Heilige Geest, en behoort het wereldgericht in alle natuurrijken aan de openbaar wordende Zoon van God, zo behoort het binnengaan van de schepping in Gods eeuwigheidsbereik aan het Vader-aspect van het zijn. In de tronende worden tegelijk het Heilige Geest-, het Zoon- en het Vader-aspect van God openbaar.
Gezicht op Nieuwe Jeruzalem, Gustav Doré, Houtsnede, 1866, Grande Bible de Tours
In het tweede deel van het slotvisioen komt het nieuwe Jeruzalem dichterbij. Het nieuwe Jeruzalem verschijnt op het hoogste geestelijke niveau dat voor ons bewustzijn nog bereikbaar is. Het is een beeld van de toekomst van de mensheid en wie de kenmerken leest, gaat twijfelen of het hier alleen om de volgende aarde incarnatie, de Jupiter aarde, gaat. Uit de beschrijving komt immers een omvattender toekomstbeeld naar voren voor de zich ontwikkelende mens en aarde dan de Jupiter incarnatie van de aarde. Het omvat het perspectief van de drie na de huidige Aarde volgende aarde incarnaties, de Jupiter, Venus en Vulcanus incarnaties. Dat blijkt uit een aantal kenmerken van het nieuwe Jeruzalem, waarin die verre toekomst al mee klinkt. Ten eerste heeft het neerdalende nieuwe Jeruzalem een grotere functie dan het zijn van de Jupiter aarde. Tot twee keer toe wordt het beeld beschreven dat het nieuwe Jeruzalem neerdalende is uit de hemel van God. Daarmee laat Johannes zien dat het neerdalen geen eenmalige gebeurtenis is maar een staat van zijn. Het nieuwe Jeruzalem daalt als inspirerende kracht voortdurend neer vanuit God. Het is een inspiratie centrum dat bij de hele scheppingscyclus van aarde en mens zijn werking uitstraalt en voor de mens meer ervaarbaar wordt naarmate het einde van de zeven aarde cycli nadert, omdat nu het menselijke bewustzijn gaat reiken tot dit hogere niveau van de goddelijke inspiratie en intuïtie. Dat de heilige stad neerdaalt uit de hemel vinden we ook terug in de Joodse Talmud (Schult, p.338). In de Talmud is het nieuwe Jeruzalem voor de afdaling bewaard gebleven in de vierde hemel. Dat kan begrepen worden uit de indeling van de Kabbala in vier sferen: Assiah of aarde wereld, Jetzira of zielewereld van de vormgeving, Beriah of geestwereld en tenslotte Atziluth, de bovengeestelijke wereld met de hiërarchieën van de 10 sefiroth. Uit de vierde, de hoogste hemel daalt het nieuwe Jeruzalem af.
Verder wordt over het nieuwe Jeruzalem geschreven dat de stad de Zon en de Maan niet behoeft, want ‘de heerlijkheid van God verlicht haar en het Lam is haar kaars’. In dit heilige Jeruzalem zijn Zon, Maan en Aarde herenigd! Dat is het kenmerk van de Venus en Vulcanus incarnaties van onze aarde. De kenmerken van deze verre toekomst worden in dit beeld getoond. Dat verre toekomstbeeld van het hemelse Jeruzalem staat als wenkend perspectief en inspiratiebron boven de komende drie aarde incarnaties. We zien een wereld die zonder de eerdere hindernissen vanuit de scheppende gedachten van de godheid wordt gemanifesteerd in een volmaakte vereniging van het Lam als Zonnewezen en de Bruid, als de aardse mensheid die zich op de steeds meer vergeestelijkte aarde opwaarts ontwikkelt. Bock (p.328-350) herinnert eraan dat de hele bijbel zich afspeelt tussen het paradijs, de Hof van Eden, en het nieuwe Jeruzalem, de heilige stad. We kunnen ook zeggen tussen de Saturnus incarnatie en de Vulcanus incarnatie van onze planeet. In dit wordingsproces zien we de evolutie van een door de goden geschapen natuur, de tuin, naar de weer doorgeestelijke stad waarin woont de nieuwe mens, geschapen naar Gods beeld. Ook herinnert Bock (p.343) aan het beeld van het Lam op de berg Sion met de gemeenschap van 144.000 gereinigde mensenzielen. Met het getal 12 maal 12 duizend, dat de universele volmaaktheid uitdrukt, is een vooruitblik op het hemelse Jeruzalem gegeven, dat hier tot openbaring komt. Alles aan het hemelse Jeruzalem is doordrenkt met het getal 12, zoals alle voorliggende ontwikkelingsfasen door het getal 7 waren gekenmerkt, de 7 gemeenten, de 7 zegels, de 7 bazuinen en de 7 toornschalen. Maar nu de tijd is voleindigd worden de tijdprocessen die in 7 stappen verlopen vervangen door het getal 12, het getal van de ruimte. In het hemelse Jeruzalem wordt de tijd tot ruimte en de maatstaf van deze ruimte is de Bruid van het Lam, de vergeestelijkte mens die steeds volmaakter een realisatie is van het beeld van de mens-in-God.
De kubus met gelijke hoogte, breedte en diepte
In het eeuwige, boven de tijd verheven Jeruzalem zijn de innerlijke krachten van de twaalf dierenriemtekens van de sterrenhemel uiterlijk werkzaam. Het getal van de 12 maal 12, de 144 ellen, komt weer naar voren in de maat van de muur om de stad, het kenmerk van de mens die tot het rijk van de engelen is toegetreden. Deze stad is gelijk aan een kubus met gelijke hoogte, breedte en lengte. Op de twaalf poorten naar de stad staan de twaalf namen van de stammen van Israël, de dragers van het oude verbond van God met de mens, en de fundamenten van de muren om de stad dragen de namen van de twaalf apostelen van Christus, de dragers van het nieuwe verbond van God met de mens. De aanblik van de eeuwige stad laat het doel van de mensheidsontwikkeling zien. De twaalf is het getal van de voleinding (Schult, p.348).
De twaalf poorten kunnen ook in verband worden gebracht met de twaalf zintuigen waarover we beschikken. Dat zijn naast de bekende vijf zintuigen van zien, horen, ruiken, proeven en tasten, ook de evenwichtszin, levenszin, bewegingszin, de warmtezin, de woordzin, de denkzin en de ik-zin (Dullaart, p.95, op basis van Steiner).
Onder de vele geheimen die verscholen gaan achter de beschrijving van het hemelse Jeruzalem licht Daniël van Egmond (lezing juni 1995) het volgende toe. Er wordt een gouden meetstok aangereikt om de stad op te meten. Daarmee wordt een maat aangegeven die aan alles ten grondslag ligt, bijvoorbeeld door hiermee vanuit een punt een cirkel te trekken, of een driedimensionale bol. In het middelpunt is de mens als een mosterdzaadje aanwezig maar ook de hele kosmos. De bol, de cirkel en de punt zijn in essentie hetzelfde, dezelfde goddelijke kwaliteit die zich uitdijend kan manifesteren en zich weer vanuit de omtrek in de punt kan terugtrekken, uitademend en inademend.
De punt, de eerste cirkel (1 cirkel), de midden ring (6 cirkels) en de buitenste ring (12 cirkels) volgens van Egmond (juni 1995)
Het centrum in de figuur vormt de punt, de nulde dimensie, waar alleen aardse warmte bestaat. Daaruit ontspringt het licht dat zich rechtlijnig voortbeweegt, de eerste dimensie, de oerlucht. Daarna ontstaat de tweede dimensie, de cirkel, het oerwater. De zes cirkels om de binnenste cirkel vertegenwoordigen de 7 sephiroth. Dan ontstaat nog een verdere uitbreiding die is afgebeeld als een nieuwe ring van 12 cirkels. Deze stelt de aarde voor met de drie ruimtelijke dimensies van de kubus, waarvoor de meetstok die overeenkomt met de straal van de eerste cirkel, de maat bepaalt. Het nieuwe Jeruzalem is te zien als een combinatie van de bol en de kubus. De kubus staat voor de Aarde en de bol die we ons er omheen kunnen voorstellen voor de hemel. De figuur vertelt ook dat de 12 fundamenten van het hemelse Jeruzalem als laatste zijn verschenen. We zien hier ook de drie werelden, Assiah, Jetzirah en Briah in vertegenwoordigd. De binnenste cirkel vertegenwoordigt Briah, de wereld waar de Neschamah, het Geestzelf, van de mens zich bevindt en waar de troon van God zich toont. De troon van God bevindt zich in het midden van het nieuwe Jeruzalem. Want de heilige stad is één grote tempel. De troon is de eerste kubus. Daaromheen ligt de stad, verbeeld door de tweede kubus, de wereld van Jetzirah. En de muren en hun fundamenten bevinden zich in de wereld van Assiah. Op Aarde ziet Van Egmond de hemelse stad aanwezig als gespiegeld. Vanuit onze gezichtshoek is de Aarde het centrale punt, de 1, daaromheen zien we de planeten als het middengebied, de 7, en als het hemelse zien we de sterren van de dierenriem, de 12. We zien de hemelse stad in omgekeerde volgorde, op zijn kop, zoals ook de levensboom van boven naar beneden groeit. Maar de essentie is dat we ons bewust worden van de hemelse mens, Adam Kadmon, waarvan dit alles een uitdrukking is. De 12 fundamenten van het nieuwe Jeruzalem zijn het in onszelf ontwikkelen van de 12 deugden. Als die ontwikkeld zijn komen de 7 zielekwaliteiten als een geschenk tot ontwikkeling, en dan kan in het mystieke hart de troon zich vormen waarop de Heilige Geest kan neerdalen, aldus Daniël van Egmond.
Schult (p.345) rekent voor dat de symbolische afmetingen van de stad van 12 duizend stadiën overeen komt met ongeveer 2300 km terwijl de muur van 144 ellen slechts 65 m meet. Hij ziet hierin aanwijzingen dat het Babylonische wereldbeeld hieraan ten grondslag ligt waarbij de kubus het hemelgewelf representeert en de muur de lijn van de horizon. De twaalf duidt op de 12 dierenriemtekens en de maanden van de het jaar, daarmee de gehele kosmos aanduidend. En de 12×12=144 duidt op de verhoging van de gehele kosmos tot in het geestelijke. Ook de kubus op zich was in de antieke oudheid het symbool voor de voleinding van de kosmos. Daarmee in lijn is hier ook sprake van de voleinding van de mens en het bereiken van het engel stadium.
Goud, parels en edelstenen
De hemelse stad wordt gekenmerkt door een driegeleding die ook God en mens kenmerkt: een muur, poorten en een stadsinnerlijk (Schult, p.344). De muur bestaat uit edelstenen, de poorten bestaan uit parels en het innerlijk van de stad uit kristallijn doorzichtig goud. Edelstenen zijn stersymbolen van het gezuiverde lichaam. Parels zijn astrologisch aan de Maan gebonden en symboliseren de gereinigde ziel. Het doorlichtende goud, het zonnemetaal, duidt op de verlichte geest. Deze drie krachten werken nu van binnenuit in lichaam, ziel en geest van de mens. Lichaam, ziel en geest van de mens zijn in hun driegeleding ten diepste een weerspiegeling van de goddelijke drie-eenheid Vader, Zoon en Heilige Geest.
De eerste kleur die de stad uitstraalt is gelijk aan die van de edelsteen Jaspis, vertegenwoordiger van de Vader God, zoals al eerder ter sprake kwam bij het eerste troongezicht dat Johannes beschreef na de zeven zendbrieven aan de gemeenten. Met jaspis werd vermoedelijk bedoeld wat wij nu bergkristal noemen, want het gaat om een kostbare steen (Schult, p.343). In deze hemelse stad is er ook geen tempel om God te vinden. God zelf is de tempel van het nieuwe Jeruzalem. Hier is God niet langer verborgen, maar het ontmoetbare lichtende stralencentrum van scheppende gedachten. Maar ook de andere edelstenen geven als de sterren van de dierenriem hun stralende licht in het nieuwe Jeruzalem.
En de straat is van een helder doorschijnend goud. Dit goud is de omvorming van wat bij het ontstaan van de huidige aarde als de glazen zee, de wereld van de kristallen is beschreven. In deze gouden zee van zielewarmte en liefdeskracht die van de mens uitgaat wordt de nieuwe aarde opgebouwd. Het hemelse Jeruzalem bestaat uit lichtdoorlatend goud, ontstoffelijkt goud dat zo zuiver is als glas. Het goud verbeeldt ook dat de Aarde nu weer verenigd is met de Zon en tot een stralend hemellichaam is omgevormd. De Aarde is tot Zon geworden. Dit is het stadium van de Venus aarde, die het licht van de Christus, het Lam, draagt.
Het hoge bewustzijnsniveau waar hier sprake van is correspondeert met de edelstenen waarvan de groepszielen in de hogere mentale wereld (hogere Devachan) verblijven. De groepszielen van de planten verblijven in de lagere mentale wereld en die van de dieren in de astrale wereld (Steiners,GA 97, p.296). De fundamenten van de stad verwijzen in lijn hiermee zowel naar de edelstenen als de corresponderende dierenriemtekens. Ook verbindt Schult (p.347) met hen de apostelen en komt tot onderstaande samenhang. Overigens zijn er ook andere indelingen in omloop, zoals die van Benesch.
Edelsteen Dierenriemteken Apostel Stam Israël
- Jaspis/bergkristal Ram Petrus Naftali
- Saffier Stier Andreas Jozef
- Chalcedon Tweelingen Jacobus, zoon van Zebedeus Simeon Levi
- Smaragd Kreeft Johannes Issachar
- Sardonyx Leeuw Filippus Juda
- Carneool Maagd Bartholomeus Dina
- Chrysoliet Weegschaal Mattheus Dan
- Beril Schorpioen Thomas Benjamin
- Topaas Boogschutter Jacobus, zoon van Alféus Gad
- Chrysopraas Steenbok Labbéus Zebulon
- Hyacint Waterman Simeon Kananites Ruben
- Amethist Vissen Matthias Asser
De twaalf poorten zijn toegedeeld aan de twaalf stammen van Israël en daarmee ook aan de dierenriemtekens. Dit is in bovenstaande tabel tevens aangegeven.
Naast de edelstenen en het goud toont het beeld van het hemelse Jeruzalem de paarlen waaruit de poorten van de stad gevormd zijn. Deze drie attributen kwamen we ook tegen bij de versierselen van de hoer van Babylon, maar nu in hun verheven vorm. Babylon bouwde zijn toren van beneden naar boven, maar het nieuwe Jeruzalem bouwt, zoals we zagen, een wereld van boven naar beneden. De drie attributen van het nieuwe Jeruzalem zijn dragers van de drie goddelijke aspecten, Vader-Zoon-Heilige Geest. De paarlen zijn gevormd uit omgevormde smart en lijden van de mens bij het reinigen van de maankrachten in zijn astraallichaam. Door deze innerlijke overwinning krijgen we toegang tot het nieuwe Jeruzalem. Sterren, Zon en Maan zijn verenigd in de tot het nieuwe Jeruzalem omgevormde aarde en mens. Dat is het eindperspectief dat de Apocalypse ons voorhoudt.
Door het overwinnen van de dierlijke hartstochten in onze ziel met behulp van de Heilige Geest, onze doorvoelde intelligentie, worden Aarde en Maan weer verenigd. De Aarde-Maan wordt tot Zon door het zuivere voelen van het liefdevolle hart waarin de Zoon (het Lam) ons voorgaat. Nu is er geen verschil meer tussen dag en nacht want het licht van de Zon straalt vanuit het binnenste van het nieuwe Jeruzalem. En deze nieuwe Zon wordt vervolgens tot het nieuwe Zonnestelsel met sterren (planeten), dat op de vroegere Saturnus-aarde gelijkt, door het bewust worden van de scheppende wilskrachten van de Vader op de troon. In het nieuwe Jeruzalem komt de mens tenslotte in de directe nabijheid van de Vader.
De stroom van kristalhelder water uit Gods troon, het paradijs
Is er nog meer te kennen van de aard van het hemelse Jeruzalem, dat mede staat voor de drie komende aarde incarnaties? Ja, in het allerlaatste beeld van de Apocalypse voert een hoge engel Johannes naar een bewustzijnsniveau waar hij het scheppende werk van God en het Lam kan zien. Uit de troon van de goddelijke drie-eenheid van Vader-Zoon-Heilige Geest ziet hij een zuivere rivier van het levenswater voortkomen, de eerste geestelijke manifestatie van al het geschapene in de vorm van de levensboom. Deze levensboom is geënt op het midden van de stroom en op de beide oevers, en doet denken aan de levensboom Yggdrasil uit de Noordse mythologie, die drie wortels heeft, representerend het verleden, het heden en de toekomst. We zijn hier bij de oorsprong van het leven, nog voor de manifestatie van ruimte en tijd. In de Noordse mythologie is dit drietal grondslagen voor de wortels van de boom des levens verbeeld in drie nornen, vrouwelijke wezens die, gezeten onder de boom Yggdrasil, het lot van goden en mensen weven. Zij heten Urõr, Verõandi, en Skuld. De boom geeft twaalf vruchten, van maand tot maand, steeds opnieuw de ruimte scheppend zoals de huidige krachten van de dierenriem.
De drie nornen onder de boom Yggdrasil weven het lot uit verleden, heden en toekomst, bron: Amalia Schoppe,1832, Die Helden Und Götter Des Nordens, Oder: Das Buch Der Sagen, Berlijn
De levensboom is een boom die vanuit de troon groeit, als de rivier van helder water dat stroomt naar de lagere werelden waarin de wezens leven die met de bladeren van deze boom alsnog genezen kunnen worden. Dit beeld is ook een herinnering aan de vroege fase in de tweede incarnatie van de aarde, de Oude Zon, waar het licht van de Zon in de aarde woont. En de levensboom is natuurlijk tevens de Sephirothboom die in ere is hersteld, die levend uit de hemel naar beneden stroomt als het nieuwe Jeruzalem, die hemel en aarde verbindt, die weer gaat bloeien, waardoor de aarde de vorm aanneemt van het paradijs (Van Egmond, 8ste lezing, juni 1995). De levensboom is tevens de wereldas, de Ladder van Jacob, waarlangs hemel en aarde met elkaar verbonden zijn. De wereldas is ook de centrale as in onze constitutie waarin zeven of tien vruchten bloeien die in de oosterse tradities met onze chakra’s in verband worden gebracht. Die wereldas is in ieder van ons ervaarbaar wanneer we stil worden en ons openen in ons mystieke hart. In alle tradities gaat de mens op zoek naar de wereldas, het beloofde land. In het boeddhisme heet dit het rijk Shambala. In de islam is dit de zoektocht naar het Groene Eiland waar zich de verborgen imam bevindt. De Apocalypse is een samenvatting van deze reis naar de wereldas.
Schult (p.341) beschreef, zoals eerder al ter sprake kwam, dat de stroom levenswater die voortkomt uit Gods troon, op de sfeer van het paradijs duidt. De eerste christenen deelden de heilige stad toe aan het bereik van de Heilige Geest, het paradijs met de stroom levenswater, de levensboom, aan de Zoongod en de troon in de hemel aan de Vadergod. De stad is het beeld van de verlichte kosmos, het paradijs van de verlichte oer-kosmos, de goddelijke hemel het beeld van het empyreum. De Heilige Geest is de kosmos in God. De Zoon, het paradijs, is de mens in God. De Vader is God in God. Bij het wereldeinde geeft de Zoon de wereldheerschappij over aan de Vader en stijgt de mens met Christus op tot de hoogste hemel waar God alles in allen is. Schult (p.342) leest nog veel meer in het door Johannes beschreven beeld van het nieuwe Jeruzalem. Niet alleen gaat de ontwikkeling van stad naar paradijs naar hemel (Gods rijk), maar de drie doordringen elkaar en vormen een eenheid.
Gods rijk
Het paradijs is in het midden van de stad gelegen. Want de stroom komt voort uit de troon van de Vader en het Lam die in het midden van de stad staat. Langs de stroom groeien de levensbomen die twaalf maal per jaar, elke maand, hun vrucht geven en waarvan de bladeren voor de genezing van de volkeren dienen. De mens verloor het paradijs door de zondeval aan het begin van de schepping en is weer aanwezig aan het einde van de schepping als een verhoogd paradijs. In het oorspronkelijke paradijs deelde de stroom met levenswater zich in vieren (zie Genesis), maar hier is het een enkele stroom. De tegenstelling tussen de boom van kennis en de boom van goed en kwaad bestaat hier niet meer. Zoals de mensen hier het levenswater mogen drinken, geven de bomen vruchten van eeuwige onsterfelijkheid. De kennis is hier een levend inzicht. Aan het begin van de schepping stond de tuin, aan het einde van de schepping staat de stad. De hemelse stad is echter tegelijk tuin en stad. De stad is nu het toonbeeld van goddelijke wijsheid, liefde en almacht en tegelijk oerbeeld van de kosmos en de in God opgenomen verlichte mensheid. Bij de eerste banvloek (Op. 21:8) worden zeven misdaadgroepen opgesomd die de hemelse stad niet kunnen binnen komen. In de tweede banvloek wordt al het onreine de toegang ontzegd en komen allen binnen die zijn geschreven in het levensboek. Dat zijn alleen de mensen die hun in de hemel geschreven naam hebben gerealiseerd en de godsvonk in zich opgewekt hebben (Schult, p.343). Voor de derde maal wordt over de ban gesproken voor hen die van het paradijs willen overgaan tot de inwijding in de goddelijke hemel. Maar nu wordt gezegd: ‘En geen uitbanning door God zal er meer zijn’. Daarmee verdwijnt de hel, de poel van vuur, in de oergrond van het goddelijke wezen. De oneindigheid van reïncarnaties en van kwellingen in de vuurpoel van de hel blijven achter in de natuurlijke wereld. De eeuwigheid behoort de geestelijke wereld, het goddelijke zijn, toe.
Bij de Vader, de scheppingsbron, aangekomen, ziet de nieuwe mens het Goddelijk aangezicht. God verlicht hem van binnenuit doordat de mens nu deel krijgt aan het denken van goddelijke gedachten. De mens gaat deelnemen aan het werk van de schepper van werelden, boven tijd en ruimte staand.
Het nieuwe Jeruzalem, Cambridge Trinity College Apocalypse, 1255-1260, Fol.25v m
Schult (p.350) besluit met op te merken dat ‘de Johannes Apocalypse niet alleen een meditatie- en inwijdingsboek is, maar tegelijk een werkelijkheidsgetrouwe profetie van de komende overwinning van het rijk Gods in de wereld… en de hereniging van hemel en aarde’.
0 reacties