Kees Zoeteman
Lisette Buisman-Walbeek (1951) is sinds 2005 priester bij de Christengemeenschap. We spreken elkaar op 28 juli 2021 in de Raphaelkerk te Zeist, nadat ze een woensdagochtenddienst heeft geleid. Druk gesticulerend als altijd. Maar als tijdens het interview de grote kwesties van het leven langs komen, lijkt het of een andere persoon doorbreekt, die rustig en beslist spreekt.

Schilderij Janneke Rosenbrand, 2010 (https://www.christengemeenschap.nl/details-schilderij/)
Over de Apocalypse wordt de laatste decennia meer gesproken. De mensen vonden het een moeilijk onderwerp. Het grijpt de mensen aan, al die moeilijkheden. Het boek is confronterend en heel direct geschreven. Ik raakte al vrij jong in de Apocalypse geïnteresseerd doordat er iets in is dat resoneert. Ik weet nog dat ik als kind bevriend was met een dochter van een bekende dichter die bezig was een modern geïllustreerde kinderbijbel uit te geven met gedichten, toneelstukjes en liedjes, die ertoe moesten bijdragen dat het boek niet zo ‘kerkelijk’ was. Ik kreeg met Pasen, toen ik een jaar of negen was, de Oude en Nieuwe Testament uitgaven daarvan en dat heb ik allemaal met veel plezier, soms ook niet, zitten lezen en ook met andere kinderen gespeeld, gezongen en opgevoerd. Hierdoor werd mij de bijbel heel vertrouwd en op de middelbare school ging ik de volwassen bijbel lezen. Ik was in die jaren veel ziek, een allergie ziekte die men niet goed kon thuisbrengen, waardoor ik veel op bed moest liggen en ik heel veel literatuur gelezen heb. Dat is de schatkamer van mijn leven geworden, zeg ik achteraf. Daar heb ik naast Shakespeare, Tolstoj, Dante, Goethe, Novalis, Sartres, Simone de Beauvoir, etc. gelezen en heel veel sprookjes, mythologie, en ook de Apocalypse. Ik moest dingen doen die mij ontspanden en deze boeken ontspanden mij. Uiteindelijk ging ik naar de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar in Utrecht. Literatuur vond ik heerlijk en dat ging ik in vorm zetten tijdens mijn toneelstages in Utrecht, Den Haag en Amsterdam. Als je met een beeld komt, dan heb je meteen de aandacht van ieder mens. En dat heeft geleid tot mijn cursussen geven, wat ik al vanaf mijn tweeëntwintigste doe. De Apocalypse bestudeerde ik aanvankelijk meer voor mijzelf. Ik werd in 1975/1976 lid van de Christengemeenschap en de Antroposofische Vereniging. De Apocalypse hoorde voor mij echt bij de Christengemeenschap waar het occulte zich openbaarde. Ik wilde heel graag vrijheid in het leven door de mensen laten beleven. De Apocalypse beschrijft het grote wordingsproces van kosmos, wereld en mens. Dat gaat gepaard met mooie ontwikkelingen en allerlei tegenkrachten, het is een proces waardoor dat wat in het Johannes evangelie is beschreven, geboren kon worden. Dat is eigenlijk mijn lijn met de Apocalypse. Na mijn theatertijd heb ik kunstzinnige therapie gedaan en ben ik actief euritmiste geworden, voor ik priester werd. En pas toen ik priester werd, ben ik met cursussen over de Apocalypse begonnen.

Het mooiste van de Apocalypse
Het mooiste van de Apocalypse vind ik dat Johannes, die wordt verbannen naar Patmos om hier de Apocalypse te ervaren, dit beleeft om uiteindelijk in Efeze, dat vanuit zijn grot op Patmos al als zijn toekomst te zien is, het Johannes evangelie te kunnen schrijven. De kern van het Johannes evangelie is dan het ‘Ik ben’, de ‘Ik ben’-woorden. Ik vind dit ongelooflijk, want het laat zien dat je zo’n proces moet meemaken om tot jezelf, je ‘Ik ben’ te komen, wat in wezen ‘de Christus in ons’ is. De Apocalypse staat aan het einde van de bijbel omdat het een onderdeel van de bijbel is, dat van tijd tot tijd niet is gewenst en dan maar aan het slot is geplakt. Maar het slot is ook het begin. Het mooie van de Apocalypse is dat ‘het was en is en komt’. Dat staat geschreven over de Christus, de alfa en omega, maar dat geldt voor de Apocalypse zelf ook. Het is een cyclus, een cirkel.
Het gaat om het openleggen van de geheimen in de wereld en jezelf
Als je jezelf wilt leren kennen moet je alles open willen en durven vouwen, om als het ware lotgenoot, verwante van Johannes in de beproeving te worden, jezelf als onderdeeltje van het grote geheel te leren zien. Als je ergens de zin van het leven wilt leren kennen, heeft dat met het grote geheel te maken. Wanneer je iets slechts als interessant ziet, dan zet je er eigenlijk een glazen wand voor. Maar, hoe het ook is, de eerste stap moet een mens zelf maken. Je moet er in durven gaan en leren het aan te zien. Daarin zit het openbaren waarover de Apocalypse gaat. Het gaat om het openleggen van de geheimen in de wereld en jezelf. Ikzelf als microkosmos die is verbonden met de macrokosmos. Dat is een interval. Tussen de geest en het lichaam leeft die ziel, leeft de verbondenheid, en de ziel wil weten waarmee deze verbonden is. Dan kan de ziel zich openen, dat is open-baren. Het is de openbaring van de ruimteorde en de tijd. De ruimte in de sfeer van de twaalf dierenriemtekens en anderzijds de tijd met de zeven planetenwerkingen, van tijdenronde tot tijdenronde. Dan kan je enthousiast worden en valt alles op zijn plaats, omdat je niet alles zelf hoeft te doen, maar je bent onderdeel van het geheel én je mag meedoen. Het andere is dat alles zin heeft en hierdoor wat relatiever wordt. Dus bijvoorbeeld angst gaat weer over, het is tijdelijk, want het is niet echt belangrijk. Alles zit in ons. We zijn zelf van het hoofd tot de voeten dierenriem. Soms zitten bepaalde wezensdelen daarin vast. Daar schrijft de geesteswetenschap, maar ook de literatuur, over. In die zin is een biografie waardevol, net als de geschriften over de wereldontwikkeling en culturen. Je ziet dan dat de wereld en onze culturen steeds andere kleuren krijgt. Dat is allemaal het ‘ont-dekken’, het ‘apo-calyptiseren’.
Hoe gebruik je dat in je werk als priester?
Ik probeer als het kan eerst verbinding met de ander te maken zodat er vertrouwen ontstaat en dan proberen we te kijken wat zich kan openen opdat iemand nog dichter bij het goddelijk-geestelijke en zichzelf kan komen. Die tweeheid zoek ik altijd op: de godskennis en de menskennis. Bij de Grieken heb je ‘de wijsheid die uit de hemel komt’, en het ‘ken uzelf’. Door het ‘ken uzelf’ kan de Christus op aarde geboren worden. Met het mysterie van Golgotha zijn de nieuwe mysteriën van onze tijd verbonden. Christus is de kracht van de Mensenzoon of van het Ik, die crisis brengt. Je moet de crisis met jezelf overwinnen zodat je weer samenkomt met de goddelijke geestelijke wereld.
In het vroege Christendom en de Middeleeuwen komt het allemaal eerst nog uit het gemoed, tot in de twaalfde eeuw, maar daarna verbleekt die innerlijke stem. Dan heeft men het over de ‘on-kennis’, dat men niet meer weet wie God is en wie men zelf is. Want de verstandsziel kan het niet klaren en de bewustzijnsziel is er nog niet. Het mooie van de bewustzijnsziel, waar we nu in komen, is dat ieder mens in de Apocalypse thuis kan raken. Eerst nemen we het op in ons denken, dan laten we deze beelden in ons hart wonen. We willen dit wakker ervaren. Je hebt bewustzijn nodig, anders kan je niet ont-dekken of openen of hoe je het noemen wilt. Occult wil immers zeggen: bedekken. En de apo-calypse wil het bedekte, het occulte, juist openen, openbaren.
Naar de toekomst toe moet de Apocalypse dus weer herontdekt worden?
Dat gebeurt ook al. Eerder was er vrees om er over te spreken. En er komt vaak irritatie rond de Apocalypse tevoorschijn bij mensen. Men vindt het te moeilijk. Maar de laatste jaren is er echt belangstelling voor. De interesse in films, theater, literatuur en filosofie over het apocalyptische zijn vaak op angst gebaseerd over de ondergang van de wereld en onszelf. Helaas gaat het hierbij minder over ‘het nieuwe’ en bevrijdende dat komen wil.
Wat zie je voor nu als het meest bepalende beeld uit de Apocalypse?
Ik denk aan twee beelden. Ik vind enerzijds het midden van de Apocalypse zo’n centraal beeld met de zwangere jonkvrouw dat een mannelijk kind gaat baren. Ze is bekleed met de zon en de maan onder haar voeten en met de 12 sterren om haar hoofd (Op. 12). Ze komt uit de hemel en voor haar staat de draak en die weet dat hij weinig tijd heeft (Op.13). Die draak is uit de hemel gezet en staat op het strand bij de zee. Het strand is de fysieke werkelijkheid en met de zee kom je in de levenssfeer. En precies daar op die grens staat die draak waardoor je niet in dat nieuwe kan komen. De draak staat op de plek waar eerder die engel heeft gestaan met één been op het land en één op de zee. De kosmische wereld heeft de draak op aarde gegooid. Nu is het aan de mens om zich daarvan te bevrijden. Je kunt die draak groot of klein maken. Je kunt de draak klein maken door te zeggen dat je die draak zelf bent. Jíj kan dat materialisme niet loslaten en de levenssfeer ingaan. De hemel juicht als dat wel kan, en de aarde wil verlost worden. Meestal zijn we zelf de Stolperstein, de sta in de weg. Dat is een stukje draak, maar het hangt natuurlijk samen met de cultuurontwikkeling. De draak staat op het strand en weet dat de tijd dringt. Dit beeld roept in ons mensen de ernst op om mee te werken aan de wereldontwikkeling.
Het andere beeld (Op.19:11) is een belangrijk troostbeeld: ‘Ik zag de geopende hemel en zie een wit paard en wie daarop gezeten is, hij heeft de roeping het geloof en ware kennis te verenen. Hij brengt de crisis en voert strijd door opbouwende gerechtigheid… Op zijn gewaad draagt hij een naam geschreven: Koning van koningen en Heer van heren.’ Dat vind ik voor onze tijd een beeld dat je echt niet moet vergeten te midden van alles. Het is interessant dat je dat beeld ook in de Oud-Indische en Perzische culturen tegen komt. Ieder zoekt daarin hoop. Het paard is in de sprookjes ook het beeld van het verstand en het witte gewaad van degenen die volgen staat voor de reinheid van de ethersfeer. Dat is hoopvol. Waar mensen in alle vormen van hun leed naar zoeken is hoop. Hoop is geen zwakheid. Hoop wijst erop dat, ondanks alles, je nog een verbinding hebt met iets dat boven het gewone uitgaat.
Het witte kleed
De nieuwe mensheid wordt door de hemelse krachten op nieuwe wijze gekleed. Onder het hemelse altaar worden zij verzameld die in de beproeving hebben stand gehouden en de nieuwe mensheid mogen worden. Hun wordt het gewijde priestergewaad gegeven. Zij dragen allen dit witte priestergewaad waarmee zij het nieuwe Jeruzalem mogen binnentreden.
In jullie verhaal over witte gewaden op de Project-Apocalypse website (https://www.project-apocalypse.nl/uitleg-tekstfragementen-fragment-1/hoe-wit-is-ons-ziele-gewaad/) stond niet hoe Steiner het witte gewaad heeft opgenomen in de gewaden van de priesters. Hun gewaden zijn sober, alles heeft een betekenis.
Het eerste gewaad is de zwarte Talaar. Die knoop je van boven naar beneden. Over je gewone zijn gaat als eerste deze Talaar waarmee je jezelf bedekt, het fysieke. Met heel veel knoopjes sluit je daarmee het persoonlijke af. Dan gaat daarover een rein linnen kleed, de Alba. Deze giet je als het ware over de Talaar heen. Linnen is heel bewerkelijk, het komt van vlas, dat bloeit mooi blauw en wordt helemaal tot witte vezels geslagen en dat wordt soepel als water. Het staat voor het reine, witte, lichtkleed. Het wordt steeds beweeglijker en levendiger in het gebruik. De Talaar is zwart, wordt links en rechts gesloten, de Alba is wit, zoals het glanzende licht van boven naar beneden stroomt. Deze gewaden draag je alleen als je de sacramenten voltrekt. De kleur van het jaargetij is aanwezig in de Centuur. De Stola krijg je als je gewijd wordt, dan wordt de Stola je omgelegd; de priesterlijke waardigheid. Daarna wordt de Kazuivel, het kleed van de gemeente, in de kleur van het jaargetij, omgehangen. De zwarte Baret heeft een kristallijnen vorm, deze staat voor het wakkere bewustzijn van het persoonlijke Ik. De priester komt binnen met zijn Baret op, zet hem af voor de cultische woorden en weer op tijdens de preek. Ook bij het weggaan aan het slot draagt de priester de Baret.
Daarbij horen nog de substanties, de woorden en de handelingen in de cultus. Die staan voor de hogere wezensdelen van de mens. Het komt er op aan dat de substanties en woorden en handelingen op de juiste manier met elkaar worden verbonden. Dan kan de cultus zich voltrekken. Ik kan hier helemaal enthousiast over worden omdat de mens zo prachtig kunstzinnig spiritueel tot uitdrukking wordt gebracht. In soberheid, en toch heeft alles zijn functie.
Ik begrijp nu waarom Bastiaan Baan bij het witte gewaad aan het etherlichaam denkt. Maar in de Apocalypse kom je het witte gewaad ook in twee andere betekenissen tegen, bijvoorbeeld bij de 24 oudsten om de troon en bij het opstandingslichaam. Dat zijn toch weer andere betekenissen?
Die 24 oudsten met hun witte gewaden refereren ook naar ethersferen. Die ethersferen zijn niet alleen te zien als onderdeel van de reeks fysiek-ether-astraal-en-ik bij de mens. De ethersfeer is overal de basis van het goddelijk-geestelijke. De 24 oudsten vertegenwoordigen 7 perioden van de Oude Saturnus, 7 perioden van de Oude Zon, etc. en dat tekent zich allemaal af in de ether. Dat is ook zo met de engel, Michael, die met de ene voet op de aarde en met de andere op de zee staat, dat is allemaal ethersfeer. Als jij niet je in die ethersfeer beweegt, kan Michael je er niet in trekken. Als er van de mens niets komt in het etherische, kan hij niets doen. De Michaelische geest gaat daarheen waar hij werken kan. Daarvoor moet jij je openen. Daarvoor is het ontdekken van wat de ‘apo-calypse’ wil ontsluiten belangrijk, anders gaat het niet verder. Wat er als vruchten komt van het menselijke bestaan is voor de geestelijke wereld voedsel voor verdere ontwikkeling. Als je de Apocalypse praktisch wilt maken dan kun je kijken waar het kosmische in ons kan mee resoneren. Zo krijgen we de hemel open.
Door de mensenwijdingsdienst kan je de Apocalypse beleven
Zo wilde Rudolf Steiner het ook. Een lezingencyclus over de Apocalypse is door hem speciaal aan de priesters gegeven. De Apocalypse ligt als het ware tijdens de dienst op het altaar onder de kelk. Dat is het bijzondere van sacramenten. De sacramenten voltrekken is steeds weer een verbinding tussen hemel en aarde scheppen. Dat moet ergens gebeuren. We heten als Christengemeenschap dan kerk te zijn, maar we zijn eigenlijk ‘een Beweging’. De zin van de sacramenten is onder andere om een orgaan te ontwikkelen voor de apocalyptische processen. Dat hangt samen met het wezen van de Christengemeenschap.
Heeft kunst een zelfde doel als een religieuze bijeenkomst?
De kunst komt eigenlijk voort uit het sacrale, uit de oude culturen zoals onder anderen het oude Egypte en Griekenland. Altijd was de kunst bij de sacrale handeling om die verbinding tussen hemel en aarde te laten beleven. Op een gegeven moment krijgt de kunst ook een profane kant en nu zijn de kunst en het sacrale bijna helemaal uit elkaar. Sacrale kunst heeft een louterend element in zich. Dat was bij de oude mysteriën altijd zo. Toneel moest louterend werken en werd niet alleen als toneel gezien. Toneel was om je een beetje door elkaar te schudden opdat je je apocalyptisch kon openen voor het geestelijk-goddelijke. Dat moet kunst eigenlijk nog steeds doen. Een kunstenaar moet iets willen dat de mensheid of zichzelf vooruit brengt. Als iets sacraal is dan komt de mens tot een innerlijke ervaring, er gebeurt iets met je. Dan vallen wetenschap en religie en kunst eigenlijk samen. Dan kom je, op alle drie de terreinen, tot dat openen. Religie, wetenschap en kunst zijn helemaal verweven.
Wat zijn plaatsen die je kunt bezoeken om je meer bewust te worden van de Apocalypse?
Angers, Patmos, York. Ja, overal waar afbeeldingen zijn van mensen die met de apocalyptische beelden hebben geleefd of daar visioenen van hebben gehad. Of waar het echt heeft plaatsgevonden, zoals Patmos. De plek waar Johannes dat heeft mogen ontvangen is natuurlijk heel ideaal. Naar zo’n plek toegaan helpt je om je op de inhoud te concentreren. Uit ervaring moet ik er wel bij zeggen dat het ervaren je wel gegeven moet worden. Dit kan niemand leren. Je kunt ieder enthousiast maken, je kan erover vertellen. Het is ook fijn als je een beetje kan uitleggen wat al die beelden voorstellen en het is belangrijk als je mensen in een stille sfeer kan brengen. Zo hebben we met een groep op Patmos een klein theatertje mogen gebruiken. Met elkaar hebben we toen de twaalfheid van de dierenriem en de zevenheid van de planeten al bewegend tot verschijning gebracht door middel van de euritmie. De grot van Johannes is te vergelijken met je hoofd waar alles zich centreert. Op die manier hebben we geprobeerd dat te beleven door daar gewoon, met toestemming, een kwartier te gaan zitten in die grot. Over het pelgrimspad is ieder op zichzelf daarna terug gelopen naar het hotel en daar hebben we onze belevenissen aan elkaar verteld. Dan zie je dat ieder wat anders beleeft, ook al heb je hetzelfde geoefend. Het is een echt willen, dat is heel belangrijk. Je kan het denken opnemen en er gevoel bij brengen, maar de ervaring komt alleen uit de wil. Dat is bij veel religieuze dingen zo. Het moet uit de wil komen anders werkt het niet, dan kan het uiterlijk blijven en gebeurt er niets. In de toekomst en in het nu en in het verleden vind je de Apocalypse terug, het is een heel groot wordingsproces. Maar om er mee te willen leven moet je door het kwaad, om het goede te kunnen ontvangen.
Het kwaad heeft verschillende beschrijvingen in de Apocalypse, zoals Satan, het Beest uit de zee, het Beest uit de aarde, de engel die uit de hemel valt met de sleutel waarmee hij de put naar de afgrond opent, waaruit de sprinkhanenplaag komt met hun heerser Apollyon, het wezen dat met 666 wordt aangeduid, en de valse profeet. Hoe kijk je daarnaar?
Er is een enorme gelaagdheid in al het kwaad. Het kwaad is ook heel intelligent. Het is een gevallen engelwijsheid. In de antroposofie denk je vaak aan Lucifer en Ahriman en aan de Asura’s. In de jaren zeventig en tachtig, werd over die laatsten niet veel gesproken. Zelf moet ik altijd heel erg aan dat sprookje van Steiner in een van de mysteriedrama’s denken, over die boom en die bijl. Het handvat van die bijl is uit de boom die ermee omgehakt wordt gemaakt. Het leven kan niet zonder het kwaad. Het kwade is het goede op het verkeerde moment en de verkeerde plek. Zodra je uit het schuldeloze valt, kom je iets tegen van het kwaad. Het is hetzelfde als wat je bij het tweesnijdende zwaard tegenkomt. Of bij de toorn van God die eigenlijk Gods liefde is. Als er een verschuiving is in de goede ordening voelen we dat vaak als Gods toorn en zo worden we weer aangezet om in het geheel te bewegen. Als je je teveel op het kwaad fixeert dan word je door het kwaad opgegeten. Een mens moet leren om over de draak heen te kijken. Over het kwaad heen kijken naar waar je eigenlijk heen wilt, dat is het grote middel om het kwaad aan te kunnen zien én er overheen te kijken, zodat je er niet door wordt geobsedeerd. Bij het Beest met de twee hoorns hebben zich in de hoorns de dingen vast gezet. Daar krijg je weer die toorn en de schaamte. Dat het dier uit het land een andere vorm aanneemt dan het dier uit de zee is ook duidelijk. En dat de draak in de hemel er anders uit zal zien dan de draak op de aarde is niet verrassend. De draak is daar waar wij niet in de ontwikkelingsstroom mee kunnen, omdat we een kwaliteit nog niet hebben ontwikkeld. Het is een pijnpunt waaraan we heel veel kunnen leren. Het is niet goed om te denken, ach het valt wel mee, want het valt echt niet mee. De een heeft een innerlijke strijd, de ander een uiterlijke. We hebben allemaal leed, maar we moeten ook lijdensmoed willen ontwikkelen. Moed om het lijden als een wezenlijk onderdeel van het bestaan te zien. Daarom is dat zo duidelijk in de Apocalypse aanwezig. Mensen willen vaak het lijden niet, maar voor je het weet, doemt het echter steeds weer op, totdat je het hebt doorschouwd en een plaats gegeven.
Over het kwaad heen kijken is dus niet een vorm van negeren van het kwaad. Je moet het willen zien en dan er overheen kijken om te zien waar het eigenlijk voor is. Je zoekt naar een beeld waar je je bij afvraagt waarom het lijden er is. Wat is er aan de hand? Kan je erover heen kijken? Je weet ook vaak dat het je eigen onvermogen is, of van de groep waar je in zit, of de tijd en het land waarin je leeft. Maar daar gaat het niet om, ergens moet het verder. Het kwaad heeft er ook mee te maken dat we er zelf tegen aan stoten, waardoor het zich materialiseert. Slechts door bewustzijn kan het gedematerialiseerd worden. De wereld van de geest, de mensheid en de aarde gaan ook verder. Het is onze vrijheid om het aan te gaan of niet.
Daarom moeten we niet door het kwaad worden geobsedeerd. Het is juist dat in de Apocalypse over het kwade wordt gesproken. Overal waar mensen door hoogmoed of traagheid uit de ontwikkeling dreigen te vallen is zo’n kwaad beest. En als je te snel bent is er ook een beest, dan val je ook uit de ontwikkeling. Het heeft geen zin om in je eentje heel snel te gaan en de rest achter je te laten. Er komen veel goede engelen in de Apocalypse voor en dus ook die andere krachten. Zelfs tussenvormen zoals die sprinkhanen. Je kunt daar bang voor worden. In het klein kan je er van op aan dat er iets van al die wezens ook in jou zelf zit. Alles wat in de Apocalypse wordt beschreven kun je leren begrijpen want het is ons niet wezensvreemd. Het gaat allemaal over de mens, dus ook over ons zelf. Als je iets niet aan kan, dan betekent het dat je er wat mee moet. Dan kan je op onderzoek uit gaan en met die ervaring kun je misschien een ander helpen die tegen iets aanloopt. We zijn met elkaar, we moeten het immers met elkaar doen.
De Apocalypse voor iedereen toegankelijk maken, is heel belangrijk. Zo, dat de Apocalypse voor mensen gaat leven, dat zij voor de Apocalypse ontwaken. De films die kaskrakers zijn, zoals Star Wars en Harry Potter, zijn niet voor niets geworteld in deze beeldenwijsheid. Ik hoop dat veel mensen die geesteswetenschap willen dienen, bereid zijn zich te verbinden met de Apocalypse, met het ont-dekken van de grote samenhangen.
0 reacties