De rol van geld

8 mei 2020 | Apocalypse in discussie, Blog | 0 Reacties

Kees Zoeteman

Ook over de rol van geld, als uitdrukking van onze interesse in de materialistische aspecten van het bestaan, zijn er plaatsen in de Apocalypse te vinden. Allereerst kunnen we die vinden in de brieven aan de zeven gemeenten. Maar de gevolgen van de keuzes die we op dit gebied maken in onze Post-Atlantische cultuurperioden worden ook zichtbaar in de latere periodes van het Zegeltijdperk.

Lessen van Pergamon

Eerste verwijzingen naar geld en rijkdom vinden we bij de gemeente Pergamon. Pergamon was een rijke stad omdat hier de kroonschat van Alexander de Grote na 322 v.Chr. was ondergebracht. Pergamon representeert de Babylonisch-Egyptische cultuurperiode waarin de mensen de wetenschap ontwikkelen door de krachten in de natuur te bestuderen en door hun uitwerkingen op te meten, te wegen e.d. In deze tijd krijgt de mens de belofte van het vermogen om zich een oordeel te vormen over goed en kwaad, juist en onjuist. Dat is uitgedrukt in de belofte van het krijgen van het ‘ik’, hier verbeeld in de witte keursteen, de kracht van de persoonlijkheid waarmee we de keus kunnen maken tussen onszelf of het collectieve belang. Waar het om geldzaken gaat, komt die keus heel scherp tevoorschijn. Zijn we in staat om tot verstandige keuzes te komen?

De mate waarin we dat hebben geleerd, zal later zichtbaar worden bij het openen van het derde zegel. Immers, in het toekomstige Zegeltijdperk wordt uiterlijk zichtbaar wat zich nu afspeelt in onze ziel. Het geopende derde zegel toont ons het zwarte paard en de ruiter met de weegschaal. De ruiter op het zwarte paard laat zien hoe wij de kwaliteit van het eerlijk handelen in de derde cultuurperiode hebben ontwikkeld. En in Openbaring 6:5-6 wordt voor het eerst het geld expliciet ten tonele gevoerd: ‘…een maatje tarwe voor een penning en drie maatjes gerst voor een penning’. Het zwarte paard verbeeldt hoe alle kleur uit ons beleven dreigt te verdwijnen doordat alles wordt teruggebracht tot de geldelijke waarde van de dingen en het dominanter worden van het koele berekenende verstand dat zich richt op vergroting van het geldelijke gewin.   

Douce Apocalypse, 1265-1270, Derde zegel geopend: derde ruiter met de weegschaal op het zwarte paard

Thyatira

In de brief aan de engel te Thyatira wordt weinig aangetroffen over de rol van geld. In de Grieks-Romeinse cultuurperiode staat de al aangekondigde geboorte van de persoonlijkheid centraal en het begin van het rechtsleven. Het denken door het individu begint zijn zegetocht en zal zich later  los gaan maken van het religieuze leven. De Romein staat cynisch tegenover spirituele zaken. Toch zal het tot het einde van de Middeleeuwen duren voordat de kerk haar maatgevende sociale rol in het reguleren van het egoïsme van de individuele mens in de samenleving begint te verliezen. Daarna wordt het de democratische staat die het rechtsleven gaat bepalen en wordt de waarde van de arbeid van de individuele mens een politieke kwestie. Tegelijk beginnen in dit proces ook de tegenkrachten steeds duidelijker zich te manifesteren. Het economische leven zal zich een eigenstandige plek in de samenleving veroveren, zich baserend op de natuur, het bewerken daarvan door arbeid en met behulp van het kapitaal. Bij het openen van het vierde zegel wordt zichtbaar dat in de Grieks-Romeinse cultuurperiode ook de demonische krachten van de onderwereld steeds meer vrij spel krijgen in de menselijke ziel. 

Douce Apocalypse, 1265-1270, Vierde zegel geopend: vierde ruiter op het vale paard gevolgd door de demonen van de Hades

Lessen van Sardis

In de brief aan de vijfde gemeente Sardis komt het geld indirect aan de orde. Sardis is een belangrijke handelsstad. Onder koning Croesos (595 – 546 v.Chr.) van Sardis wisten de metallurgen in Sardis zilver en goud voor het eerst goed van elkaar te scheiden en daarmee de zuiverheid van zilveren en gouden munten sterk te verbeteren. Dit was een revolutie in die tijd. Daarvóór waren munten gemaakt van ‘elektrum’ dat een onbekende verhouding van beide metalen bevatte, wat bij het handelen voor onzekerheid zorgde. De waarde van de zuivere gouden en zilveren munten van Croesos werd door de hele bekende wereld van die tijd vertrouwd. Dit maakte Sardis tot een rijke stad en de plaats waar het huidige geld werd uitgevonden. En de naam Croesos werd synoniem met welvaart.

De gemeente Sardis staat voor onze huidige Germaans-Angelsaksische cultuurperiode. Het hoeft dus niet te verbazen dat daarin de rol van het geld en van financiële instellingen belangrijk is. Geld heeft een aantal kenmerken die het een magische werking kunnen verlenen zo maakt het voorbeeld van koning Croesos duidelijk. Croesos verwierf zich vermoedelijk rijkdom door tol te heffen op de goederen die zijn land passeerden op weg naar Anatolië of Ionië. Wanneer die tol in de vorm van olijfolie of wijn of gerst werd geheven kon deze weliswaar enige tijd in voorraadkamers worden bewaard, maar deze goederen waren wel aan bederf onderhevig. Door de tol in gouden en zilveren munten te heffen kon de waarde voor altijd behouden blijven. Tijdelijke waarde werd daarmee omgezet in ‘eeuwige’ waarde, en die gedachte heeft zich vastgezet in het menselijke denken. Het bezit kon door omzetting in edelmetalen munten boven het tijdelijke worden uitgetild. In combinatie met de individualisering die in de vorige cultuurperiode een aanvang nam, volgde de stap om wat collectief bezit is ook om te zetten in individueel bezit. En met die twee stappen zijn we beland in de economie van de huidige tijd. Talrijke verfijningen zijn mogelijk met geld dat zijn waarde behoudt. Geld is eigenlijk een schuldbekentenis, een toezegging om bepaalde prestaties in de toekomst te leveren. Dit aspect van geld gaat helemaal terug tot de kleitabletten waarop 5000 jaar geleden in Mesopotamië, het huidige Irak, schuldbekentenissen over te leveren goederen werden vastgelegd. Ook de kleitabletten kregen een los van de tijd bewegende waarde, doordat de schuldbekentenis op zich verhandeld kon worden, los van de levering van de goederen waarover de afspraak ging. Hieraan zien we dat het economische voordeel van geld, waarbij het ruilmiddel wordt losgemaakt van specifieke goederen of diensten, tegelijk in de hand werkt dat het als universeel ruilmiddel zich verzelfstandigt en een wezen op zich wordt. Het geld heeft in de loop van de tijd in steeds extremere vorm een eigen bestaan gekregen, ook los van de werkelijke economie. Was eerst het goud of zilver de onderliggende waarde waarin het geld werd uitgedrukt, later is de goudstandaard losgelaten en drukt de nationale staat papiergeld, -of typt een getal met nullen op een computerscherm-, dat zo goed mogelijk een afspiegeling zou moeten zijn van de waarde van de economische transacties in een land. Wordt er meer geld gedrukt dan overeenkomt met die waarde, dan treedt er inflatie op, het geld heeft daardoor een steeds lagere koopkracht. In tijden van oorlog heeft een staat makkelijk de neiging om meer geld te scheppen dan de stand van de economie rechtvaardigt om de soldaten en het wapentuig te betalen of in geval van een economische crisis om de economie aan te jagen. Het recht om geld te scheppen is belegd bij banken, die ook de verleiding hebben om meer krediet te verlenen dan zij met reële onderpanden kunnen rechtvaardigen. Dat dit niet uit de hand gaat lopen wordt door de centrale bank van een land in de gaten gehouden. Hoe streng dat toezicht moet zijn, wordt per econoom en per land echter anders beoordeeld. In de loop van de tijd is het hek steeds meer van de dam geraakt doordat remmen op de economische groei bij de geldschepping en bij de rentebepaling stap voor stap uit het systeem zijn gehaald (o.a. Dirk Bezemer, 2019, Money and its uses: development or wealth, Zeist: Triodos Bank; Richard Douthwaite, 1992, The Growth Illusion, Tulsa Okl.: Council Oak Books; John Kenneth Galbraith, 1978, De eeuw der onzekerheden, Amsterdam: Elsevier; Bob Goudzwaard, 1982, Kapitalisme en vooruitgang, Assen: Van Gorcum; Hans Opschoor, 1989, Na ons geen zondvloed, Kampen: Kok Angora; Kees Zoeteman, 1995, Pioniers gevraagd, Alphen aan de Rijn: Samson HD Tjeenk Willink, hoofdstuk 2).

Deze korte schets laat zien hoe het financiële systeem in onze cultuurperiode een wezen op zich is geworden dat niet langer het dienstbaar zijn aan het welzijn van alle individuele mensen als uitgangspunt heeft. Rudolf Steiner (1907-1909, Aus der Bilderschrift der Apokalypse des Johannes, GA 104a, Dornach, p.112-113) schildert hoe in onze vijfde cultuurperiode er een toespitsing komt tussen enerzijds een stroming van mensen met een steeds lichtender ik en een meer altruïstische ziel, uitgebeeld bij het openen van het vijfde zegel in de heilige martelaren in witte gewaden, en een tegengestelde stroming van mensen waarbij het ik steeds dieper in het materialisme wordt getrokken en het materialisme tenslotte de overwinning op de persoonlijkheid behaalt. In het laatste geval maakt het praktische leven zich los van de persoonlijkheid. Dat wordt vooral zichtbaar in het bancaire systeem en de handel in aandelen en derivaten daarvan.

Flickriver: Photoset 'N Medieval to 14th c.' by arthistory390

Douce Apocalyps, 1265-1270, vijfde zegel geopend: de martelaren in witte gewaden onder het altaar

Steiner laat onder meer op 24 juni 1908 zien hoe de persoonlijkheid in het bankwezen steeds verder versplinterd raakt. De eerste Rothschilds, in het midden van de negentiende eeuw, hadden nog een persoonlijke betrokkenheid bij hun bankactiviteiten en klanten. Hun persoonlijkheid zette zich in om het geld dienstbaar te laten zijn. Maar later is het bankbedrijf onpersoonlijk geworden. Het kapitaal wordt door abstracte aandeelhouders op de beurs verhandeld. Het kapitaal is zichzelf gaan vertegenwoordigen en ontdaan van elke persoonlijke betrokkenheid. De persoonlijkheid is machteloos geworden en heeft zijn wil uitgeleverd aan de kapitaalmarkt. In geldzaken moet de mens zelf weer de touwtjes in handen gaan nemen om niet in de afgrond van het materialisme terecht te komen. De mens moet vanuit zichzelf leren handelen en zich niet overleveren aan de machten van het kapitaal. In de Sardis cultuurperiode gaat het erom of de mens zich de liefde eigen kan maken en zo zich losmaakt uit de beweging naar een steeds sterker materialisme en zich opheft naar de wereld van de geest. Het gaan van de eigen weg hierin wordt na het openen van het vijfde zegel zichtbaar in de martelaren onder het altaar die een wit gewaad krijgen.  

De kenmerken van Filadelfia

In de brief aan Filadelfia wordt het geld niet als zodanig benoemt. De inhoud van deze zesde brief reikt naar nog grotere thema’s waarin de rol van het geld slechts een onderdeel is. Centraal staat hier de broederschapsliefde die ook maatgevend wordt voor de manier waarop de mens, die zich geestelijk ontwikkelt, met geld omgaat. Rudolf Steiner heeft dit uitgewerkt in zijn Nationaal Economische Cursus tegen het einde van zijn leven (1922, Aufgaben einer neuen Wirtschaftswissenschaft, GA 340) waarin hij een driegeleding van de samenleving voorstelt naar geestelijk leven (onderwijs, wetenschap, kunst en religie), rechtsleven (wetgevende, handhavende en rechterlijke macht) en het economische leven (arbeid en kapitaal voor productie, distributie en consumptie van goederen en diensten die aan de natuur worden ontleend). Als leidraad geldt volgens Steiner vrijheid voor het geestesleven, gelijkheid voor het rechtsleven en broederschap voor het economische leven. Voor het kapitalisme is geen plaats in de gemeenschap van mensen die zich weer op de geestelijke wereld richt. Voor wie zich in deze beslissende zesde fase juist wel op het materialisme en het bezit richten, laat het openen van het zesde zegel zien dat voor hen de verbinding met het licht van de geestelijke wereld, in de vorm van Zon, Maan en sterren, wordt verduisterd.

Douce Apocalyps, 1265-1270, zesde zegel geopend: de Zon, Maan en sterren verduisterd

Laodicea

Het geld speelt wel een belangrijke rol bij de brief aan de zevende gemeente: Laodicea. Dit is een rijke gemeente, een kuuroord voor welgestelde Grieken en Romeinen, en met een hoogontwikkeld bankenstelsel. Maar het geld, het goud, wordt gekleurd door de bezitsdrang van de materialistische mens die zich zelfgenoegzaam wentelt in zijn weelde. ‘Koop van mij goud dat is gelouterd in vuur’, is het vermanende woord aan de mens in deze laatste cultuurperiode. Het vuur, de broederschapsliefde, is namelijk een hoger principe dan het verzamelen van stoffelijk goud, zoals in de vorige cultuurperiode al duidelijk werd. In Laodicea is nog niet zichtbaar waartoe de scheiding tussen beide stromingen in de mensheid gaat leiden, maar de beslissing is eigenlijk al gevallen in Filadelfia. In het latere Bazuintijdperk zal deze scheiding onomkeerbaar worden. De engelen die zich gereedmaken om te gaan bazuinen, werpen hiervan de schaduwen vooruit.  

Douce Apocalyps, 1265-1270, de verzegeling van de schare in witte gewaden en de opening van het zevende zegel, waarna zeven engelen zich gereed maken om te bazuinen 

Vormen van omgaan met geld

Zoals hiervoor kort is aangeduid, kan geld, een ruilmiddel waarvan de waarde wordt beheerst door afspraken die mensen erover maken, op verschillende manieren worden gebruikt. Deze afspraken hebben echter de neiging, zoals we zagen, om zich te plooien naar de belangen van instanties die de macht hebben om het geld te scheppen en het onder voorwaarden ter beschikking te stellen, zoals overheden en banken en welgestelde particulieren. Steiner heeft in zijn al genoemde Nationalökonomischer Kurs (1922, GA 340) een originele analyse gegeven van het economische proces in de samenleving. Dit bestaat uit de natuur waaraan de mens grondstoffen onttrekt, uit arbeid waarmee de mens de onttrokken natuur economische waarde geeft door deze te bewerken, en uit kapitaal of geestkracht waarmee het productieproces wordt georganiseerd en geïnnoveerd. Op basis hiervan onderscheidt hij in beginsel drie soorten geld (p.90):

  • koopgeld waarmee natuurproducten voor een bepaalde prijs van eigenaar wisselen waarbij de maatstaf voor de prijs is gelegen in de integrale hoeveelheid arbeid die voor het beschikbaar maken van het product is vereist,
  • leengeld waarmee productiemiddelen worden aangeschaft waarmee arbeid tijdens de productie kan worden bespaard,
  • schenkgeld, waarmee toekomstkracht van de economie wordt gegenereerd, bijvoorbeeld in de vorm van onderwijs en kunst en wetenschap.     

Om oneigenlijke ophoping van geld te voorkomen stelt Steiner vervolgens voor om geld te ontdoen van zijn eeuwigheidskenmerken en daarbij onderscheid te maken in de drie genoemde geldsoorten. Het koopgeld is eigenlijk niets anders dan een middel om tot uitruil van goederen te komen. Daarmee brengt het koopgeld iets economisch ongezonds met zich mee, aldus Steiner (p.174) omdat het in tegenstelling tot de uitgeruilde waren normaal gesproken geen bederf kent. Koopgeld zou net als de goederen die ermee gekocht worden ook een afnemende koopkracht in de loop van de tijd moeten krijgen. Al is hierin reeds enigszins voorzien door het optreden van inflatie, Steiner doelt op een fundamenteler element: de waarde van geld zelf moet een beperkte houdbaarheid krijgen. Bij het leengeld is de situatie weer anders. Bij het leengeld is de waarde sterk afhankelijk van de ondernemer die het geld leent en de geestkracht waarmee deze met het geld aan het werk gaat. Als dit geld in omloop komt zou er eigenlijk de naam van de ondernemer op het bankbiljet moeten staan. En het schenkgeld verliest, behalve voor degene die het ontvangt, zijn waarde. Wanneer in een gesloten gebied de drie soorten geld met elkaar worden vergeleken dan zal blijken dat in de loop van de tijd het leengeld overgaat in schenkgeld omdat het geld ontwaart. Koopgeld heeft een zekere waarde maar deze wordt aangetast door het schenkgeld, dit laat de waarde van het koopgeld verdwijnen. En leengeld heeft een tussenpositie, waarvan de waarde geleidelijk overgaat in die van schenkgeld. In de praktijk kunnen we wel vormen van geld aantreffen die bepaalde elementen van Steiners ideeën bevatten, zoals hypotheekgeld dat tegen een lagere rente wordt verstrekt als de woning duurzaam is gebouwd, maar in het geheel is de praktijk nog ver verwijderd van zijn ideale wereld.  

Ook heeft Steiner in grove lijnen aangestipt hoe veroudering van geld uit zou pakken in een samenleving. Jong geld zou worden gewaardeerd als goed koopgeld. Jong geld zou als leengeld voor een duurzame onderneming meer aanlokkelijk zijn dan oud geld. Voor een kort project zou juist oud geld worden geleend omdat dit voordeliger is. Op deze manier zou ‘de wildheid van het geld worden getemd’. Langs deze weg krijgt het geld een reële waarde. Ook bij schenkgeld zou er een verandering optreden ten opzichte van de huidige praktijk waarbij voor het vrije geestesleven, zoals onderwijs, kunst en wetenschap, momenteel geld (gedwongen) wordt gegeven via belastingafdracht, waarna het via overheidsonderhandelingen als subsidie wordt geschonken in plaats van een vorm van persoonlijk bezield schenken. Als het echt schenkgeld zou zijn, zou hiervoor oud geld gebruikt worden wat de ontvanger ertoe aanzet om zo snel mogelijk, voordat het geld zijn koopkracht verliest, er dingen mee te realiseren die toekomstwaarde hebben. Dit illustreert dat de drie soorten geld op verschillende wijze behandeld zouden moeten worden binnen een gesloten gebied. Daarmee zouden er drie sferen ontstaan, die van het koopgeldgebied, het leengeldgebied en het schenkgeld gebied (p.183).            

Hernieuwde aandacht voor het schenken

De vermaning aan Laodicea: ‘koop van mij goud gelouterd in vuur’, is te zien als een oproep in het verlengde van het betoog van Steiner, om het geld niet op te potten tot een alsmaar groeiende kapitaalberg maar om dit te schenken aan maatschappelijke doelen die de schenker ter harte gaan. Er zijn verschillende ontwikkelingen waarbij het schenken serieus wordt opgepakt door particulieren, wat weer een doorn in het oog kan worden voor hen die vinden dat dit soort geldstromen via de overheid zouden moeten lopen (B. Zoeteman en T. van den Bergh, 2015, https://www.mejudice.nl/artikelen/detail/overheid-mag-eigen-problemen-niet-afschuiven-op-filantropen). En de naam die met dit schenkfenomeen is verbonden voert ons tevens naar de Apocalypse: de filantropie, die ons brengt bij het ideaal van de gemeente Philadelphia, de gemeente van de broederschapsliefde die aan de basis van het schenken ligt. Het schenken staat recent in een bijzonder daglicht door het in 2010 genomen initiatief van Warren Buffet en Bill Gates van The Giving Pledge, een mondiale club van inmiddels meer dan 200 miljardairs die meer dan de helft van hun vermogen wegschenken aan goede doelen (https://givingpledge.org/About.aspx;  B. Zoeteman, en J. Slabbekoorn, 2014, Over corrumpering en herontdekking van de filantropie, Telos, Tilburg University, 20 mei). Interessant hierbij is dat Warren Buffet wel bereid is tot schenken maar er zijn aandacht niet aan wil geven, dat heeft hij aan de Bill and Melinda Gates Foundation uitbesteed. Ook in Nederland speelt filantropie met een jaarlijkse bijdrage van meer dan 5 miljard EURO een behoorlijk grote rol (WRR, 2018, Filantropie op de grens van overheid en markt, Verkenning nr 40, https://www.wrr.nl/onderwerpen/filantropie).

Toch zijn de filantropen niet als een homogene groep te zien. Hun motivatie varieert van window dressing tot een diep commitment aan de noden van de medemens in al hun handelingen. Daarmee is het schenken van geld op zich geen vrijbrief voor het ontkomen aan de inspiraties van de in de Apocalypse beschreven tegenkrachten. Dit leidt tot een aantal gradaties, lopend van egoïsme tot altruïsme, in de manier waarop met schenken wordt opgegaan, zoals weergegeven in onderstaande figuur. Hierin worden de (karikaturale) rollen omschreven als die van uitbuiter, kapitalist, socialist, filantroop en edelmoedige.

Vijf houdingen bij het schenken

De uitbuiter geeft een buitensporige hoeveelheid geld of goederen aan iemand om de ander daar later mee te chanteren en alsnog zijn wil op te leggen. De kapitalist past eigenlijk dezelfde methode toe maar binnen aanvaarde algemene regels die niet verhinderen dat de ontvanger zich verplicht voelt een tegenprestatie te leveren. De socialist geeft aan zijn medemensen geld of diensten in de veronderstelling dat hierdoor binnen de groep een wederkerigheid ontstaat: ik help jou en jij helpt mij. De echte filantroop maakt geld vrij uit de regels van het huidige financiële systeem om hiermee bepaalde noden te lenigen, zonder dat de ontvanger hiervoor een vergoeding hoeft te betalen en zonder dat de schenker hier iets voor terug hoeft te krijgen, liefst ook geen belastingvoordeel. Over de kwaliteiten van het schenken en dankbaarheid heeft Lex Bos een behartenswaardig boekje geschreven (L. Bos, 1998, Schenken en danken, verwaarloosde kwaliteiten in een wereld vol commercie, Zeist: Christofoor). De edelmoedige gaat tenslotte nog een stap verder en ziet het schenken als de basishouding waarop het economische verkeer zou moeten worden ingericht: elke transactie zou als een geschenk moeten plaatsvinden. Een propagandist van deze laatste houding van schenken is de Amerikaan Charles Eisenstein (C. Eisenstein, 2011, Sacred Economics, Money, Gift, and Society in the Age of Transition, Berkeley CA: North Atlantic Books). Eisenstein heeft een reeks van elementen uitgewerkt die met een schenkeconomie gepaard gaan, zoals het belasten van het gebruik van de publieke goederen in de natuur en de opbrengsten hiervan in de schatkist laten neerslaan, een geldsysteem dat de werkelijke waarde als uitgangspunt neemt, negatieve rente en gedecentraliseerde macht.  

Wie zelf bewuste ervaringen heeft met het schenken, weet dat dit een ommekeer in onze ziel teweegbrengt. Schenken brengt een mens dichter bij het gevoel van menszijn, van het zijn van een wezen dat schept, in plaats van een wezen dat altijd bezorgd is over zijn bestaanszekerheid en daarom nooit genoeg heeft. En daarmee brengt het schenken ons dichter bij de Filadelfia mens waarnaar we op weg zijn.

Een laatste boodschap van de Apocalypse

De Apocalypse heeft tenslotte nog een geheimzinnige boodschap over de toekomst die met het betaalverkeer te maken lijkt te hebben. Daarvoor gaan we te rade bij Openbaring 13:1-18 (fragment 35), waarin het beest dat uit de aarde oprijst wordt beschreven. De zevende bazuin heeft al geklonken en we krijgen hier het derde grote beeld over de geestelijke wezens die in de mensheidsontwikkeling werkzaam zijn en nu zichtbaar worden voor ons innerlijke geestesoog. Het beest dat uit de aarde oprijst leren we kennen als de grote tegenspeler die de hele mensheidsontwikkeling eigenlijk wil verhinderen en daarvoor de andere tegenkrachten, Ahriman en Lucifer, als zijn handlangers gebruikt. Van deze tegenspeler wordt gezegd: ‘En het maakt, dat allen, de kleinen en de groten, en de rijken en de armen, en de vrijen en de slaven, dat ze zichzelf een merkteken geven aan hun hand, hun rechter, of aan hun voorhoofd, opdat niemand zou kunnen kopen of verkopen, als die niet dat teken had, de naam van het beest, of het getal van zijn naam.’ De Apocalypse beschrijft hier een situatie die in de toekomst gaat optreden en die duidelijk maakt hoe subtiel dit wezen dat uit de aarde opstijgt te werk gaat. Daarbij is een van zijn instrumenten een nieuwe vorm van het geld. Geld ziet de Apocalypse als een middel in handen van de grootste tegenkracht van de geestelijke mensheidsevolutie. Iets om onze ogen niet voor te sluiten.

Hier zien we het geld in twee verschijningsvormen. De eerste neemt de plek in van het zegel aan het voorhoofd dat door Michael is aangebracht bij de mensen die de weg terug naar de geest zijn ingeslagen (Fragment 19; Op.7: 1-8). Dat vrijgeleide voor de plagen die de achterblijvende mensheid treffen, wil deze tegenmacht alsnog ongedaan maken door zijn eigen zegel er overheen aan te brengen. Daarvoor wordt het nieuwe geld gebruikt. Niemand mag over koopgeld beschikken, en daarmee aan het arbeidsdelingsproces deelnemen, dan wie zichzelf heeft ondergeschikt gemaakt aan dit merkteken van het beest dat uit de aarde oprijst. De tweede verschijningsvorm van het nieuwe geld is een merkteken dat wordt aangebracht aan de rechterhand, de hand die handelt. Wat een merkwaardige passage! Wat moeten we ons hierbij voorstellen? Is dit een situatie die we momenteel al in ontwikkeling zien waarbij het merkteken in onze rechterhand nu de vorm heeft van een bankpas met pincode waarmee enkele decennia geleden de cheque en het kasgeld werden vervangen? Daarna ging de pas over in een contactloze variant. En hoelang zal het duren tot een jongvolwassene een chip onder de huid van de rechterhand krijgt ingespoten die bankpas en mobiele telefoon vervangt, waarmee alle betalingen kunnen worden gedaan en geregistreerd, en waarmee dit merkteken van het beest steeds dichter wordt benaderd? Dan volgt het stadium waarin ons gehele financiële en sociale reilen en zeilen door het geldsysteem wordt geregistreerd en bewaakt. Het is dan slechts een kleine stap om ons van instructies te voorzien over wat we wel en niet mogen doen willen we blijven beschikken over onze betaalfaciliteit. Azië laat zien hoe snel een dergelijke ontwikkeling ten koste van de privacy kan gaan. Geld is een machtig wapen in handen van de tegenmachten onder het mom van het dienstbaar zijn aan onze privébelangen. Wie zal bestand zijn tegen de verleiding van de macht van deze ontwikkelingen? Wie beschikt over de geestkracht om, tegen de ‘zegeningen van de nieuwe technieken’ in, een andere weg in te slaan? Een weg die de persoonlijkheid sterk maakt om tot eigen keuzes te komen, gericht op vrijheid, solidariteit en broederschap.       

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.