Kees Zoeteman
In de NRC van 31 oktober & 1 november 2020 stond in het wetenschapskatern een prikkelend artikel over het zelf van de mens met de titel ‘We hebben geen zelf’. Omdat de Apocalypse eigenlijk één groot gedicht is over het essentiële belang van het Zelf in de mens moest ik het artikel wel lezen. Eerder had ik al geconstateerd dat in onze tijd de strijd om het Ik van de mens steeds heviger wordt.
Door het Zelf kunnen we als mens tot hogere bewustzijnsniveaus evolueren. De krachten in onze ziel die dat willen verhinderen, is er echter alles aan gelegen om ons te beroven van dat sinds de Griekse cultuurperiode in de mens gegroeide zelfbewustzijn. Een van de manieren is om ons via wetenschappelijke modellen van het meest heilige van ons wezen te vervreemden en ons te laten twijfelen aan het beschikken over onze meest bijzondere kwaliteit. Daarom is het extra interessant te zien welke argumenten een tak van de neurowetenschap aandraagt voor het niet bestaan van het zelf en welke geesteswetenschappelijke argumenten daar tegenover zijn te plaatsen.
Virtual reality
De argumentatie in het NRC-artikel, geschreven door Hendrik Spiering, baseert zich op resultaten van experimenten over de rol van virtual reality (VR) op onze zelfbeleving. VR is een computertechniek waarbij het lijkt alsof je in een andere werkelijkheid bent. Door een speciale VR-bril wordt de zichtbare werkelijkheid vervangen door computer gegenereerd beeld. De bril bevat namelijk een beeldscherm en sluit je zicht op de buitenwereld af. Doordat je ogen elk een eigen beeld zien, dat in geringe mate van elkaar verschilt, zie je diepte (3D) in de virtuele omgeving. Een virtuele werkelijkheid kan lijken op de wereld zoals we die kennen, maar het kan ook een geheel fictieve omgeving zijn. Vaak hoor je bijpassend geluid door een hoofdtelefoon, maar andere zintuigen worden minder vaak aangesproken door de illusie. Een VR-ervaring wordt nog realistischer door bijvoorbeeld het ervaren van geuren en het voelen van wind. Doordat sensoren de bewegingen van je hoofd volgen, beweegt de VR-omgeving op dezelfde manier mee. Zo kun je rondkijken in de virtuele werkelijkheid. Geavanceerdere systemen herkennen het zelfs als je rondloopt of bukt. Ze nemen de bewegingen over in de virtuele werkelijkheid. Met sommige VR-systemen kun je ook je handen zien en virtuele dingen oppakken. Daarvoor hou je bijvoorbeeld een controller in je hand of trek je speciale handschoenen aan.
Resultaten van experimenten
Het NRC-artikel, kort samengevat, beschrijft relatief eenvoudige neurologische VR experimenten, die ‘laten zien dat een klein duwtje al in staat is om het “zelf” uit evenwicht te brengen en tijdelijk te veranderen, lichamelijk en ook sociaal. Ineens voel je je bijvoorbeeld een klein kind, heb je een andere huidskleur, of heb je zes vingers. Ben je dan nog wel de oude? Zelfs je persoonlijkheid zou je zodoende anders kunnen ervaren’, aldus Pawel Tacikowski van het Karolinska Instituut te Stockholm. Het blijkt dat identificaties van ons zelf gemanipuleerd kunnen worden, zoals is aangetoond in het zogenaamde ‘rubberhand experiment’. Daarbij ligt een rubberhand op tafel en houd je je echte hand onder de tafel. Wordt de rubberhand op tafel op dezelfde manier aangeraakt als je echte onzichtbare hand onder de tafel dan gaat voor je beleving de rubberhand tot je eigen lichaam behoren. Dit effect wordt embodiment genoemd. ‘Je hersenen houden permanent bij wat zich in de buitenwereld ontwikkelt en wat je eigen handelen veroorzaakt en wat we ervaren is een stabiel model van onszelf in de buitenwereld.’ Door onze zintuiglijke waarnemingen in de virtual reality te laten plaatsvinden wordt zodoende ons beeld van onszelf bijgesteld en komen we tot andere belevingen van wat ons lichaam is. Volgens onderzoekster Lara Maister van de Universiteit van Bangor in Wales leiden dergelijke illusoire ervaringen niet alleen tot het anders beleven van het eigen lichaam, maar zijn er ook gevolgen voor onze zelfervaring in een sociale groep en voor onze filosofische overwegingen. Op al deze drie niveaus streeft het brein voortdurend naar geupdate coherentie.
Een stap verder gaat Thomas Metzinger, filosoof aan de Gutenberg Universiteit te Mainz, die in 2010 het boek De Egotunnel. Hersenonderzoek en de mythe van het zelf schreef (https://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/issues/443/articles/9177). Hij begrijpt de opwinding niet over het zich kunnen verplaatsen in een ander lichaam, zoals met embodiment wordt aangeduid. Dat is een normaal gebeuren bij dansen, bij seks, bij marcheren, bij je inleven in vrienden, enz. Hendrik Spiering vraagt zich af wat het zelf dan eigenlijk nog is als het zelf zich over zoveel niveaus uitstrekt, waarvan de meeste ook nog onbewust zijn. Daar weet Thomas Metzinger het antwoord wel op: ‘Ik zeg daarom al dertig jaar dat we geen zelf hebben, maar daar wordt niet naar geluisterd. We hebben nu geen zelf, we hebben een zelf-model. Er is geen ego, er is een multilevel proces, dat coherent moet blijven op alle niveaus. Ons zelf is een zelfrepresentatie van het lichaam, maar het is een concept, je vindt het nergens in het lichaam.’
Wat is het zelf?
Volgens de in het NRCartikel genoemde onderzoekers is het zelf het stabiele model dat we van onszelf maken op basis van wat we in de buitenwereld waarnemen en hoe de buitenwereld volgens onze waarneming reageert op ons handelen. Als we dan de natuurlijke buitenwereld vervangen door virtual reality tast dit het eerdere beeld van onszelf aan. Thomas Metzinger kan daarom zeggen dat het zelf een mentaal construct is dat wijzigt als je andere waarnemingen aanbiedt en zo komt hij tot de stelling dat er geen ego is, laat staan een hoger Zelf. En hij vat dit beeld samen met de stelling dat ons zelf een zelf presentatie van ons (waarnemende) lichaam is dat je niet op een bepaalde plaats van het lichaam kunt lokaliseren. Kortom, het zelf is zelf virtueel volgens Metzinger.
Deze definitie van het zelf baseert zich geheel op het lichamelijke en hier blijkt hoe gevangen een mens kan raken door het alleen kijken naar stoffelijke verschijnselen. De gedachte dat impulsen ook kunnen ontstaan in het ik van de mens komt niet ter sprake.
Grappig is dat Metzinger met de uitspraak ‘Ik zeg al dertig jaar etc.’ zichzelf in een paradoxale situatie brengt. Wie is die ‘Ik zeg’? Is dat een illusie? Ziet Metzinger zichzelf als een illusie? Ik deed navraag bij Arie Bos, auteur van o.a. Mijn brein denkt niet, ik wel (Zeist: Christofoor, 2014) die erop wees dat we onze zintuigen hebben leren gebruiken in de werkelijkheid. Alle illusies die je ze kunt aandoen zijn altijd in een kunstmatige of virtuele realiteit, die voornamelijk in de visuele sfeer voorkomen. Visuele illusies worden via plaatjes die lijken op de realiteit opgewekt. De rubber hand illusie (ook een visuele illusie, net als de virtual reality bril) werkt alleen als je een op een hand lijkend voorwerp op tafel neerlegt. Als daar een plak cake ligt zal niemand zijn hand terugtrekken als daar met een hamer op geslagen wordt, wat wel gebeurt als je er een rubberhand neerlegt. Dat wordt niet goed uitgelegd in het stuk van Spiering. Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van de vrije wil in de visuele cortex, in de vorm van aandacht, motivatie en intentie. Het blijkt dat het onderscheiden van voorwerpen is terug te vinden als synchronisatie van neuronenactiviteit tussen de verschillende visuele gebieden in de hersenen. Het lijkt er zelfs op dat wanneer iets bewust wordt, de betrokken neuronen synchrone activiteit vertonen (A.K. Engel, 2006, ‘Neuronale Grundlagen der Merkmalsintegration’. Neuropsychologie, Heidelberg: Springer Verlag, hoofdstuk 5). Die synchrone activiteit is zichtbaar in het EEG. Doen de hersenen dat vanzelf? Of zorgt de aandacht (het gestuurde bewustzijn) voor deze synchronisatie? Dat is inmiddels duidelijk. Het is de aandacht en intentie die ervoor zorgen. Dat wordt het top-down-effect genoemd. Aandacht en intentie zijn een uiting van onze vrije wil. Bij onze waarneming speelt wel degelijk het bewustzijn een rol, is Bos’ conclusie.
Het begrip ego of zelf wordt overigens vaak vrij slordig gebruikt zonder het goed te definiëren. Als het begrip zelf wordt afgewezen is de eerste vraag die gesteld moet worden dan ook wat daarmee nu eigenlijk wordt bedoeld. Kennelijk wil iemand als Metzinger hiermee een wijdverbreid geloof doorprikken. Zoiets als: de mens denkt wel een eigen wezen te zijn dat meent zich zelfstandig vanuit zijn bewustzijn tegenover de wereld op te kunnen stellen, maar dat is een illusie. Alles wordt bepaald door de zintuiglijke indrukken en als je die verandert dan verandert het zelf ook. Het zelf is in zijn ogen dus een model dat het brein van zichzelf maakt op basis van de reacties van de waargenomen wereld. Het zou niet iets zijn dat onafhankelijk van de waargenomen wereld bestaat.
De visie vanuit de christelijke mystiek en in het bijzonder de antroposofie
Wie vanuit de geesteswetenschap naar deze kwestie kijkt, kiest een andere aanvliegroute dan de ervaringen die zich uitsluitend baseren op zintuiglijke waarnemingen. Hier wordt het ik niet alleen opgebouwd uit de indrukken van de uiterlijke omgeving maar ook uit de intuïties die het zelf innerlijk ontvangt. Wat is er over dit ik of zelf vanuit deze invalshoek bekend?
In de christelijke inwijdingsscholen wordt aan het ik in de mens een grote betekenis toegekend. Rudolf Steiner constateert uit zijn innerlijke waarnemingen dat in het ik de geestelijke wezenskern van de mens ligt die is ingebed in de zielekrachten van het astrale lichaam (denken, voelen en willen), in de vitale krachten van het ether lichaam en in het fysieke lichaam. In het ik komen deze drie lagere lichamen samen, wat zich uit in de indrukken via het tasten en de andere zintuigen, in handelingen en herinneringen (GA 143, p.49 e.v.). Het ik is steeds op de achtergrond aanwezig waar deze indrukken verschijnen of waar de wil van de mens zich in een handeling uitdrukt. Zo neemt het ik sterk deel aan de bewegingen die de benen maken, maar neemt het volgens zijn waarneming minder deel aan de processen die in het hoofd gebeuren (GA 205, p. 218 e.v.)
Het ik is moeilijk te definiëren omdat het niet, zoals de andere drie lagere lichamen, in een voltooide vorm is geschapen door hogere goddelijke wezens. Het is een principe dat de mens weliswaar ook is geschonken maar het heeft de bedoeling dat de mens hiermee tot schepper wordt van zijn zelf. Het Ik is een scheppend principe dat zich ontwikkelt door de verschillende levens heen én dat tevens één is met het geheel, dat niet kan worden afgegrensd. De ikken van de mensen vergelijkt Steiner met een veelheid van over elkaar gelegde cirkels die elk tot aan het oneindige reiken, maar die elk toch een eigen kleuring en een eigen onverwisselbaar middelpunt hebben waarin de oneindigheid zich op een unieke manier spiegelt.
Vanuit de geesteswetenschap komt er een tegenovergesteld beeld over het ik of zelf naar voren dan vanuit de natuurwetenschap. Het ik is juist te midden van de vergankelijkheid het enige dat blijft, dat eeuwigheidswaarde heeft.
Het ik tijdens het leven en na het sterven
Het ik van de mens heeft volgens Rudolf Steiner nog meer aspecten dan het eeuwigheidskarakter. Tijdens het leven van een mens gaat het kind omstreeks het derde levensjaar ‘ik’ zeggen. Op deze leeftijd heeft het kind echter nog geen echt ik-bewustzijn. De ik-geboorte begint pas rond het 21ste levensjaar, maar Steiner noemt ook het vanaf dit moment gedurende de rest van het leven optredende ik nog niet het ware ik. Hij noemt het een provisorisch ik of een spiegelbeeld van het ware ik waartoe we gaandeweg de toegang moeten leren vinden. Dat gebeurt door de drie lagere lichamen (astraal-, ether- en fysiek lichaam) in dit en vele komende levens te doorleven en om te vormen.
Het ware Ik maakt in een bepaald opzicht ons verblijf op aarde in een leven niet mee, maar blijft stilstaan, blijft in de geestelijke wereld vanaf het moment dat we als kind ‘ik’ gaan zeggen. Dat is het moment tot waar ongeveer onze herinnering reikt. Als we na ons sterven ons leven in omgekeerde volgorde herbeleven, treffen we, als we bij dit derde levensjaar belanden, ons ware Ik weer aan. Tot die tijd beleven we het spiegelbeeld hiervan als ons ik (GA 165, p. 15 e.v.).
Dat we de indruk kunnen hebben bij oudere mensen dat hun ik ook ouder is geworden, komt omdat het spiegelapparaat ouder is geworden, tegelijk met het ouder geworden fysieke lichaam. Maar ons astraallichaan en ik staan buiten de tijd en kunnen niet ondergaan met het fysieke lichaam (GA 226, p. 14 e.v.).
Het Ik zelf ontwikkelt zich dus niet tijdens het leven, het blijft onveranderd in de geestelijke wereld. (GA 165, p.16). De ontwikkeling van het ik vindt plaats tussen de verschillende incarnaties wanneer de ontwikkelingen die de lagere lichamen in de incarnaties hebben meegemaakt weer in het Ik samenkomen.
Herkomst van het ik
De aanleg voor het ik heeft de mens in de Lemurische tijd als geschenk gekregen van de Geesten van de vorm, de Elohim, Door het offeren van hun ik aan de mens kon later de vonk van het ik in de mens ontstoken worden. Het ik is volgens Rudolf Steiner in de mens ontwaakt tijdens het sterven van Jezus Christus aan het kruis (GA 143, p.163). Met zijn ik is de mens een geïndividualiseerd deel van Christus, de zonnegeest. Elk menselijk ik heeft zijn oergrond in het Christuswezen, dat de scheppende wezenskern is van elk mens (GA 13, p. 294). De mens is vanuit een eenheid ontstaan maar de huidige aarde ontwikkelingsfase heeft tot afzondering van al die individuele ikken geleid (GA 13, p. 294). Met het ik krijgt de mens de vrijheid om al dan niet te kiezen voor de liefde. Dat is de grote ontwikkelingsopgave van de aardeontwikkeling en de mens. In Christus vindt de mens het ideaal dat alle afzondering tegenwerkt en de ikken weer in een gemeenschap verenigt.
Heeft het ik een plaats in het lichaam?
Zoals eerder vermeld, kan Thomas Metzinger niet een bepaalde plaats in ons lichaam aanwijzen waar het zelf zou zijn te lokaliseren. Interessant is dat Rudolf Steiner (GA 95, p. 154) dat op geestelijk vlak wel doet. Helderziend is er een plaats in de aura van de mens waar te nemen waar de ik-activiteit wordt gedragen: ‘dat is waar te nemen als een blauwvioletachtige uitgerekte kogelvormige glans bij de neuswortel achter het voorhoofd’. Door deze drager van het ik kan het ik de lagere lichamen van ons wezen omvormen, te beginnen bij het astrale lichaam wanneer het wordt doordrongen met de liefde voor de ander.
Plaats in de menselijke aura waar de ik-activiteit wordt gedragen (Rudolf Steiner, GA 95, p.154)
Hoger en lager zelf
Steiner wijst erop, dat de mens die de weg naar de geestelijke wereld baant het moet doen met innerlijke geestelijke beelden (GA 10, p. 153 e.v.). De Apocalypse getuigt hiervan. ‘De leerling moet geen stoffelijke werkelijkheden verlangen maar beelden als het juiste leren zien, want de werkelijkheid die aan deze beelden ten grondslag ligt is in die mens zelf. En binnen deze beeldenwereld, midden in dit gebouw van spiegelbeelden in zijn lager zelf, verschijnt voor de mens de ware werkelijkheid van het hogere zelf. Uit de beelden van de lagere persoonlijkheid wordt de gestalte van het geestelijk Ik zichtbaar.‘
‘Het lagere zelf is zijn in puur egoïsme verharde ik, zijn ego; zijn hoger zelf is het door bewuste arbeid van het ik vergeestelijkte astraallichaam: het Manas’ (GA 145, p. 188).
Waarom ziet het boeddhisme het zelf anders dan het christendom?
In de christelijk mystiek speelt het zelf een andere rol dan in het boeddhisme. Het boeddhisme roept de leerling op zijn zelf uit te schakelen, terwijl in het christendom het zelf juist ziet als middel om zich geestelijk te ontwikkelen. Hoe kan dat? Rudolf Steiner heeft zich dat natuurlijk ook afgevraagd en komt tot de volgende verklaring (GA 167, p. 281 e.v.). ‘Zolang het ik niet binnengetrokken was in de ontwikkeling van de mensheid, dat wil zeggen vóór het leven en sterven van Jezus Christus, moest de ik-zucht veredeld worden door het ik los te laten. Daar moeten we de oosterse wijsheid plaatsen. Als we nu zo spreken betekent dit het ogenschijnlijk voor ons wegstoten van het ik terwijl achter ons Lucifer ons pakt en ons pas echt in de zelfzucht stoot, en dat terwijl men het niet opmerkt!’
Ik als tweesnijdend zwaard
In het beeld van het tweesnijdende zwaard, dat de Apocalypse gebruikt, komen het hoger en lager zelf volgens Rudolf Steiner samen (GA 104, p. 156 e.v.). Aan de ene kant is het ik de oorzaak dat de mens zich verhardt en alles in dienst wil stellen van het bevredigen van zijn eigen verlangens. Deze kant van het ik streeft ernaar om een deel van het gezamenlijk bezit op aarde tot zijn eigendom te maken en alle andere ikken op aarde van zijn grondgebied weg te jagen. Maar tegelijk is dit ik wat de mens zijn zelfstandigheid en vrijheid geeft en de mens in ware zin verhoogt. Deze andere kant van het ik vertegenwoordigt zijn waarde, het is de aanleg tot het goddelijke in de mens en het onderpand voor het hoogste doel in de mens. Vindt de mens de liefde echter niet, dan wordt het ik de verleider die hem in de afgrond stort. Het ik kan daarmee tot zowel het hoogste als het diepste voeren. Daarom is het tweesnijdende zwaard uit de mond van de Mensenzoon scherp. Het is een van de diepste symbolen die ons uit de Apocalypse tegemoet komt.
Vergelijking van de definities van het ik in de mystiek en de neurowetenschap
We kunnen ons afvragen of het genoemde neurowetenschappelijk onderzoek de geestelijke transformerende werking van het ik ooit zal vinden. Wel kan er vanuit neurowetenschap en geesteswetenschap geconstateerd worden dat het zelf van de mens niet ergens in zijn fysieke lichaam zit waar het met onze instrumenten en zintuigen kan worden waargenomen. Het ik kan ook volgens Rudolf Steiner immers niet direct worden waargenomen en bevindt zich buiten ruimte en tijd. De bewering van Thomas Metzinger dat het zelf een mentaal construct is dat wijzigt als je andere waarnemingen aanbiedt, is op zich een bewering die Steiner zou kunnen beamen. Rudolf Steiner beschouwt dit aan het lichaam gekoppelde zelf echter als een spiegelbeeld van het ware ik. Dit spiegelbeeld is het ego of lagere zelf aspect van het ik. Te zeggen dat het niet bestaat omdat het niet in het fysieke lichaam kan worden gelokaliseerd is vanuit de geesteswetenschap niet vol te houden. Het beeld van het tweesnijdende zwaard geeft het duale karakter van het Ik weer: de verleider leidend tot de afgrond of het onderpand tot het hoogste doel van eenwording met het goddelijke. Met de constatering van Metzinger dat het zelf, daarmee op het lagere ik doelend, niet bestaat wordt de essentie van de rol van het Ik in de mensheidsontwikkeling helaas geheel gemist en worden wetenschappelijke aanwijzingen voor de rol van het bewustzijn in het visueel waarnemen ter zijde geschoven.
0 reacties