Kees Zoeteman en Astrid van Zon
In het hart van Europa, op een heuveltop nabij Praag, ligt het kasteel Karlštejn met zijn grote toren, die hoog in de lucht, een geheim herbergt. We gingen op zoek naar dat geheim omdat het de enige plek op aarde zou zijn waar is geprobeerd het ultieme doel van de Apocalypse, het bereiken van het nieuwe Jeruzalem, uit te beelden en als krachtplaats vorm te geven.
Wie was Karel de Vierde? Welke rol speelde de Apocalypse voor hem? Hoe bijzonder is het dat na 7 eeuwen zijn kasteel met het geheim nog bestaat? Heeft het nog een rol naar de toekomst? Vragen waar we bij stil zullen staan.
Karel IV, koning en keizer
Karel IV werd 14 mei 1316 te Praag geboren en overleed 62 jaar later op 29 november 1378 in dezelfde stad. Hij stamde uit het vorstenhuis Luxemburg. Hij was Duits koning vanaf 1346, koning van Bohemen vanaf 1347, koning van Italië vanaf 1355 en ook keizer van het Heilige Roomse Rijk.
Koning en keizer Karl IV
Na zijn kroning in 1355 door de paus mocht hij zich pas echt Rooms keizer noemen. Toch had hij daarvoor ook al het gezag van keizer van het Heilige Roomse Rijk, omdat onder zijn voorganger, Lodewijk de Beier, bepaald was dat een door de keurvorsten verkozen kandidaat al vóór zijn kroning door de paus, rechtmatig koning van het Duitse Rijk was. Paus Clemens VI en de Franse koning Filips VI hadden door toedoen van zijn vader in 1346 al met zijn Duitse koningschap ingestemd. In 1365 werd hij bovendien koning van Bourgondië. Karel IV geldt als een van de belangrijkste keizers uit de late middeleeuwen en een van de invloedrijkste Europese vorsten van zijn tijd. In Bohemen wordt hij wegens zijn vele verdiensten nog steeds als Vader des vaderlands vereerd.
De functie van keizer van het ‘Heilige Roomse Rijk’ was politiek van aard en heeft ongeveer een millennium bestaan. Het Rijk omvatte Centraal Europa en omliggende landen in wisselende samenstelling. Op het hoogtepunt van zijn omvang (12de en 13de eeuw) regeerde de Hohenstaufen-dynastie, en omvatte het Rijk geheel midden-Europa, zoals verderop afgebeeld.
Het Rijk met de keizertitel ging in zekere zin terug tot Karel de Grote die de keizertitel in 800 invoerde, al duurde het tot 962 tot de eerste koning, Otto I de Grote van Duitsland, door de paus tot keizer werd gekroond.
Het Rijk was geen staat in de moderne betekenis van het woord, maar een politiek verband van wereldlijke en kerkelijke gebieden die direct of indirect onderworpen waren aan de soevereiniteit van de Rooms-Duitse keizer of koning (B. Stollberg-Rilinger, 2009, Das Heilige Römische Reich Deutscher Nation. Vom Ende des Mittelalters bis 1806, blz. 7-8). De relatie van de keizer met zijn gebieden veranderde herhaaldelijk, evenals zijn machtsbereik. De samenhang tussen deze gebieden nam in de loop van de middeleeuwen eerder af dan toe. De keizer werd in het middeleeuws christelijk denken als wereldlijke tegenhanger van de paus gezien, met een universeel gezag.
De naam Heilige Roomse Rijk is geleidelijk ontstaan. Het rijk werd Rooms genoemd omdat het gezien werd als voortzetting van het eerdere Romeinse Rijk. Het woord Heilig werd daar in de 12de eeuw aan toegevoegd om aan te geven dat de keizerlijke waardigheid direct van God aan de keizer zou zijn overgedragen. Dit was een gevolg van de wens van de keizers om minder afhankelijk van pauselijke bemoeienis te worden. Het hoofd van de kerk was in deze de bemiddelaar en kroonde en zalfde de koning ‘als keizer’. Het Duitse koningschap was niet erfelijk; de koning werd gekozen door de keurvorsten, die de feodale bovenlaag van het Rijk vormden. In de middeleeuwen kon de koning zich pas keizer noemen nadat hij door Rome was erkend. Dat vereiste de pauselijke goedkeuring en kroning, die vaak pas na diplomatieke onderhandelingen gegeven werd. Sinds de 16de eeuw nam de koning de keizerstitel aan als erfelijke titel zonder tussenkomst van Rome.
Het Heilige Roomse Rijk werd op gezag van keizer Napoleon in 1806 opgeheven.
Het Heilige Roomse Rijk in de 13de eeuw; Bron: Alphathon /'æɫfə.θɒn/ – File: own workData: File:Droysens-26.jpg, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=48588928
Karel IV werd gekroond tot keizer door paus Innocentius VI. Hij verkoos Praag als zijn zetel en Bohemen werd daarmee in zijn periode het centrum van het Heilige Roomse Rijk.
De persoon van Karel IV
Karel IV was nog geen zeven jaar oud, toen hij met zijn vader Bohemen verliet om een degelijke opvoeding aan het hof van de Franse koning te Parijs te krijgen. Hij deed daar voor zijn tijd een ongebruikelijk brede kennis van talen op, waaronder Duits, Frans, Latijn en Italiaans, was een gelovig en vroom mens maar ontwikkelde ook in zijn leven steeds meer zelfbewustheid over zijn eigen rol. Als jongeling kreeg hij onderricht in Bijbelse zaken van de door hem zeer bewonderde abt van Fécamp Pierre Roger de Beaufort (1291-1352), de latere paus Clemens VI (1342-1352).
Paus Clemens VI, 15e-eeuwse Fresco van Clemens VI door Mario Giovanetti in de kapel van Saint-Martial, Limoges, Frankrijk.
Zijn jonge jaren beschreef Karel IV in een destijds ongebruikelijke biografie Vita Caroli, die hij opstelde ter lering voor zijn opvolgers. Een interessante analyse hiervan en van het beeld bij anderen over de betekenis van zijn leven, geeft Teresa Hartinger (Karl IV. Ein Herrscherleben im Spiegel von Eigen- und Fremdwahrnehmung, Diplomarbeit zur Erlangung des akademischen Grades einer Magistra der Philosophie an der Karl-Franzens-Universität Graz am Institut für Geschichte, Begutachter: Ass.-Prof. Mag. Dr.phil. Johannes Gießauf, Graz, 2019; https://unipub.uni-graz.at/obvugrhs/content/titleinfo/3948224/full.pdf). Zij concludeert dat Karel IV’s autobiografie ‘een diep religieus en godvruchtig man toont, die als leek zelfstandig bijbelexegese kan uitvoeren, zijn politieke macht weet te benutten en zijn tegenstanders meestal intellectueel de baas is. Hij stelt zich op als een hoogstaande, vredestichtende politicus, die anders dan zijn vader diplomatie boven oorlog verkiest’. Hij benadrukt in zijn biografie enerzijds het belang van de genade van God, waardoor hij naar zijn ervaring meerdere keren voor de dood is gespaard gebleven, en anderzijds van de gevaren van ijdelheid omdat, ook van een koning als hij, tenslotte niets rest dan stof.
De positieve waardering voor Karel IV in Bohemen staat in contrast tot een meer kritische houding van de zijde van andere deelnemers van het Heilige Roomse Rijk, waar werd gevonden dat hij Bohemen bevoordeelde ten koste van de belangen van de rest van het Rijk. Karel IV stichtte een nieuw stadsdeel in Praag, liet de naar hem vernoemde Karelsbrug over de Moldau bouwen, evenals de burcht Karlštejn, waar de kroonjuwelen werden bewaard. Ook renoveerde hij de in het hart van de stad Praag gelegen Praagse Burcht waar de keizerlijke residentie werd gevestigd. Hij richtte in Praag de eerste universiteit in Centraal Europa op, en deed de St. Vituskathedraal verrijzen met daarin een nieuwe koninklijke crypte voor de stoffelijke overschotten van de Boheemse koningen en religieuze hoogwaardigheidsbekleders.
Blik op de Praagse Burcht en de daar bovenuit torenende St. Vituskathedraal
In rapportages van de kerk komt Karel IV naar voren als een vredelevende koning, een zachtmoedige en vrome vorst, die de toorn van het volk weet te dempen en het leidt richting vrede en harmonie (Hartinger, 260). Karel IV legde, voor hij tot keizer werd gekroond, de volgende eed af aan de paus (Hartinger, 261):
„Ich, Karl, König der Römer, nach Gottes Willen zukünftiger Kaiser, verspreche,
gelobe, sage zu und beeide vor Gott und dem heiligen Petrus, dass ich Beschützer
und Verteidiger des Papstes und der heiligen römischen Kirche bei allen ihren
Bedürfnissen und Interessen sein werde. Dafür werde ich ihre Besitzungen,
Ehrentitel und Rechte schützen und bewahren, soweit ich durch göttlichen
Beistand bestärkt werde, nach meinem Wissen und Vermögen, in rechtem und
reinem Glauben. So helfe mir Gott und diese heiligen Evangelien.“
Over de vroomheid van de keizer is niet uitgebreid gerapporteerd. Wel is van hem bekend dat hij relikwieën verzamelde van patroonheiligen die hij in het bijzonder in het kasteel Karlštejn samenbracht. Zij zouden zijn bedoeld als een kring van hemelse raadgevers die Karel IV tijdens zijn bewind steunden en die een directe brug naar God moesten vormen (Martin Bauch, 2010, Der Kaiser und die Stadtpatrone: Karl IV. und die Schutzheiligen der Städte im Reich, in: Susanne Ehrich / Jörg Oberste (Hgg.), Städtische Kulte im Mittelalter (= Forum Mittelalter Studien 6), Regensburg, 188.). Hij drukte dit uit door met blote voeten de drempel van de Kapel van het heilige kruis over te gaan.
Hij is vier maal gehuwd, kreeg vele kinderen en versterkte daarmee zijn rol in Europa. Zijn laatste jaren had hij veel last van jicht. Bij een val in 1378 brak hij zijn dijbeen en hij overleed in november van dat jaar.
Samenvattend komt Karel IV naar voren als een heerser die in staat was om zijn voornemens tegen de wil van zijn tegenstanders door te zetten en te regeren in een door de pest en natuurcatastrofes (kleine ijstijd) uiterst moeilijke tijd, waarbij hij voor velen als Europeaan boven de partijen wist te staan. Hij was een gelovig man, wiens spirituele interesses echter nog niet in beeld zijn gekomen.
De rol van Karlštejn voor Karel IV
Karel IV bouwde, 25 km ten zuidwesten van het centrum van Praag, het kasteel Karlštejn, aanvankelijk als zomerverblijf om te jagen, maar gezien de ligging later als goed militair verdedigbaar heiligdom waar de schat van de kroonjuwelen van het Heilige Roomse Rijk en van het koninkrijk Bohemen konden worden bewaard, evenals door hem verzamelde relikwieën. Het kreeg voor hem ook een religieuze rituele functie.
In 1348 werd met de bouw begonnen. Het meest in het oog springende deel van het kasteel is de 60 meter hoge vierkante toren, die wel binnen de kasteelmuren staat, maar verder alleen met een houten brug met de andere gebouwen van het kasteel was verbonden, zodat de brug snel verwijderd kon worden en de toren apart verdedigd kon worden. Deze toren staat op het hoogste punt van de heuvel en bevat op de tweede verdieping de Kapel van het heilige kruis. Iets lager staat de Marian (mindere) toren, die de Kapel van de heilige maagd en een kleinere kapel van Sint Catharina bevat, die op de tweede verdieping zijn gelegen. Het keizerlijke paleis ligt weer lager aan de zuidoostelijke zijde van het kasteel tegen de buitenmuur. Van daaruit loopt een uitstulping van de muur naar het zuidwesten, waar zich in de zuidelijkste toren de waterput bevindt. Met deze structuur doorloopt de bezoeker de weg omhoog van het uiterlijke domein, het paleis, naar dat van de ziel, de Kapel van de heilige maagd, en betreedt tenslotte in de Kapel van het heilige kruis de wereld van de geest, de grootste schatkamer.
Kasteel Karlštejn gezien vanuit het zuidoosten
De grote toren is aan de noordzijde gebouwd met een muur van 7 meter dik om ook de ergste aanvallen van buiten te kunnen weerstaan. De andere muren kennen een nog altijd respectabele dikte van ca. 4 meter. De dikke muren en de ligging hoog tegen de heuvel op zorgden ervoor dat Karlštejn onneembaar was. Een voorbeeld hiervan is de belegering in 1422 door de Hussieten. Met 24.000 man belegerden zij het slot 24 weken, echter zonder resultaat. Zo is de grote toren met haar bijzondere inhoud nooit in vreemde handen gevallen.
Afbeeldingen en objecten die zijn ontleend aan de Apocalypse treffen we aan in de beide kapellen van het kasteel. In de Kapel van de heilige maagd, die de helft van het oppervlak van de tweede etage in de kleine toren beslaat, is bijvoorbeeld de Apocalypse te vinden in wat nog over is van de originele wandschilderingen. De kerk werd in 1357 gewijd, waarna deze wandschilderingen zijn aangebracht in de periode tot 1362 (Jiri Fajt, Jan Royt, Libor Gottfried, 1998, The Sacred Halls of Karlštejn Castle, Central Bohemia Cultural Heritage Institute, Prague, p.13).
Interieur van de Kapel van de heilige maagd, met resten van wandschilderingen uit de beginperiode
De functie van de kleine toren met de Kapel van de heilige maagd
Na de laagst gelegen verblijven van de keizer en zijn bedienden, waarin het dagelijkse leven zich afspeelde, bereiken we als bezoekers in de kleine toren een ander niveau. Deze toren herbergt de Mariakerk en de kapel van de heilige Catharina. Bij binnenkomst in de wat schemerige kerk springt het houten romaanse beeld van de Madonna met kind in het oog, opgesteld in de altaar nis. De fresco’s aan de wanden zijn behoorlijk beschadigd. Oorspronkelijk waren alle vier de wanden voorzien van apocalyptische afbeeldingen. Van dichtbij zijn de beelden toch nog goed herkenbaar als de zegels, het beeld met de vier paarden, en de bazuinen. Zij duiden op de hogere geestelijke werkelijkheid die we naderen, waarbij de zegels kenmerk zijn voor de imaginatieve wereld en de bazuinen voor de inspiratieve wereld (zie ook tekstfragment 40). “De zeven zegels brengen ons in de binnen voorhof van de tempel. De zeven bazuinen zijn de weg naar het heiligdom van de tempel.” Daarnaast zien we drie grote kosmische beelden die de mens de weg wijzen op zijn individuele weg. Het beeld van de engel met zijn rechtervoet op de zee en zijn linkervoet op de aarde en waarvan Johannes het boekje krijgt dat hij moet inslikken. Het beeld van de vrouw omhuld door de zon en staand op de maansikkel met het kind in haar armen dat bedreigd wordt door een veelkoppige draak. En het beeld van de strijd in de hemel tussen Michaël en de draak. Allen zijn het beelden die ons tot de drempelovergang naar de geestelijke wereld brengen en een toekomstige belofte inhouden. Voordat het zover is moet de mens echter aan het werk en zich met de draak, zijn eigen lager ik, uiteenzetten om deze ingevingen te overwinnen zodat de eigen ziel omgevormd kan worden op de weg naar een nieuwe eenheid met God. De mens kan dit niet alleen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we de Mariakerk door een smalle gang met de Catharinakapel is verbonden. Deze kapel was voorbehouden aan de keizer om te bidden en te mediteren. In de kapel zijn twee fresco’s onder elkaar afgebeeld. Onder zien we de kruisiging van Christus en er boven Maria met het kind op een troon.
St. Catharina kapel
De fresco’s zijn omhuld met halfedelstenen. Als de mens zich kan verbinden met het sterven en de opstanding van Christus, en hierdoor Christus in zich op kan nemen, ontstaat de mogelijkheid om dit lager ik, de draak, te overwinnen en de ziel om te vormen. Dat is een vrije keuze van de mens.
Zo kan deze Mariakerk als een noodzakelijke trede en beeld voor de ziel gezien worden. De strijd met de draak moet geleverd worden in de eigen ziel voordat men kan opstijgen via de houten brug naar het allerheiligste. Zonder die trede kan het niet. De klim die we maken binnen de burcht van de aardse en in tijd begrensde macht via de kleine toren naar het allerheiligste in de grote toren kan zo ervaren worden als een mystieke weg.
De grote toren
De trap langs de grote toren is versierd met afbeeldingen van St. Wenceslas (907-935) en zijn grootmoeder St. Ludmilla (860-921), beiden beschermheiligen van Bohemen, die eucharistie giften voorbereiden. De plafonds boven de trappen zijn versierd met engelen die muziekinstrumenten bespelen.
Wanneer je als bezoeker op de tweede etage van de grote toren aankomt, word je verrast door de grote ruimte van de Kapel van het heilige kruis, het heilige der heiligen van dit kasteel.
De sfeer in de Kapel van het heilige kruis is overweldigend en tegelijk ingetogen. Er straalt een gouden glans, mede door het zonlicht dat tijdens het bezoek binnenvalt.
Afgezien van de nissen naar de vensters, die van bergkristal zijn gemaakt, is de omtrek van de kapel vormgegeven in een kubusvorm, waarbij de plafonds gewelfvormig zijn uitgevoerd en met gouden sterren zijn bedekt. Op de plafonds van de nissen zijn fresco’s aangebracht.
Plafondschilderingen in de nis van het westelijke venster van respectiefelijk De tronende met het verzegelde boek en De 24 oudsten rondom het Lam met de zeven hoorns.
Aanblik vanuit het zuiden bij binnenkomst in de Kapel van het heilige kruis
Het centrale beeld en grootste schilderij is dat van de gekruisigde Christus, met naast hem de Maagd Maria en Johannes de Doper. In dit schilderij zijn ook de belangrijkste relikwieën verwerkt: een splinter van het werkelijke kruis waaraan Christus is opgehangen, aangebracht op zijn borst, en een doorn van zijn doornenkroon, die is verwerkt in zijn halo.
Voorbeeld van een edelstenen kruis. Het wordt gezien als corresponderend met de beschrijving van Hildegard von Bingen van het hemelse Jeruzalem en zijn gouden straten. (Fajt, Royt,Gottfried, p. 23.)
De wanden zijn in een band tot schouderhoogte bepleisterd met geslepen edelstenen, al dan niet in een kruis patroon. De voegen tussen de kristallen zijn bedekt met bewerkte gouden stroken. Boven deze band met edelstenen zijn in meerdere lagen een groot aantal portretten, in totaal waren het er 130, aangebracht van engelen, heilige mannen en vrouwen, evangelisten, apostelen, pausen, bisschoppen, koningen, ridders en andere hoogwaardigheidsbekleders. Zij fungeren als legitimering van het koning- en keizerschap van Karel IV, maar ook als verbinders voor de koning met de geestelijke wereld. Daartoe bieden bijvoorbeeld de lijsten om de portretten holten voor het aanbrengen van relikwieën zoals botdelen en haren van de afgebeelden, waarmee in de ogen van Karel IV deze personen hier fysiek aanwezig waren. Jan Royt (The Chapel of the Holy Cross, Národmí památkový ústav – státní hrad Karlštejn, 2016, 15-21) beschrijft de ordening van deze portretten in de Kapel van het heilige kruis, waarbij het hek dat in het midden van de ruimte staat een functie heeft in het toedelen van belangrijke en minder belangrijke figuren. Boven het hek hangen een twaalftal edelstenen. Het gebruik van edelstenen in de kapel kan erop duiden dat de kapel bedoeld was om het nieuwe Jeruzalem te representeren (Royt, 17). Royt noemt als mogelijke hiërarchie in de portretten de volgende ordening: 1. Heilige patriarchen (zoals Adam, Abraham), 2. Heilige profeten (zoals Isaak, Ezechiel, koning David), 3. Heilige discipelen uit het Oude en Nieuwe Testament, 4. Heilige apostelen, 5. Heilige evangelisten, 6. Heilige biechtvaders, 7. Heilige martelaren, 8. Heilige maagden, en 9. Heilige echtgenoten en weduwen. Royt (p.18) toont zich aanhanger van de interpretatie dat de Kapel van het heilige kruis gezien moet worden als de Kerk van de Heilige Graal. Hierop zullen we nog terugkomen.
Enkele voorbeelden van portretten zijn die van Johannes de Doper, Maria Magdalena, Karel de Grote, Hildegard von Bingen, Johannes de Evangelist en Lazarus.
Johannes de Doper
Maria Magdalena
Karel de Grote
Vermoedelijk Hildegard von Bingen
Johannes de Evangelist
Lazarus
Duidingen van Rudolf Steiner
Wat de spirituele betekenis van Karlštejn en zijn Kapellen betreft, is in de officiële literatuur weinig te vinden. Duidelijk is wel dat er een verbinding wordt gelegd met de inhoud van de Apocalypse. Hoe die moet worden geïnterpreteerd vraagt echter verdere verduidelijking. Daarvoor kunnen we te rade gaan bij Rudolf Steiner die het kasteel en zijn Kapellen een keer heeft bezocht en waarbij zijn uitlatingen door medebezoekers zijn gepubliceerd. Een andere belangrijke bron is Karlstein, Das Rätsel um die Burg Karls IV van Michael Eschborn (1971, Stuttgart, Verlag Urachhaus).
Om te beginnen moeten we ons realiseren dat het kasteel is gebouwd aan het einde van de periode van de verstandsgemoedsziel en in de overgang naar de tijd van de bewustzijnsziel. Karel IV kan gezien worden als een ingewijde die een brug tussen beide zielekwaliteiten vormde en tussen westerse en oosterse christelijke stromingen. Karl König, de initiator van de Camphill beweging, is hierop ook ingegaan (zie Hans Müller-Wiedemann, 1992, Karl König, Ein mittel-europäische Biographie im 20.Jahrhundert, Verlag Freies Geistesleben, Stuttgart, p. 379-408) en verwijst naar het begin van het Rozenkruiserdom dat in deze periode gloort en dat ook ten grondslag lag aan de Gouden Bul waarmee Karl IV de procedure voor de troonsopvolging in het Heilige Roomse Rijk voor de komende eeuwen wist vast te leggen. Deze Bul is een voorbeeld van een combinatie van geestelijke en wereldlijke zaken en de keizer voelde zich ook werkelijk een representant van de wereld van de geest op aarde. Karlštejn is, volgens Karl König, het symbool voor de continuïteit van de werking van de geest in het tijdperk van de bewustzijnsziel. In de Kapel van het heilige kruis beleeft hij de aanwezigheid van de Heilige Geest, ‘da entzündeten sie etwas, was das Feuer des Heiligen Geistes gewesen ist (p.399).’ Karl König ziet in de drie gebouwen van Karlštejn (paleis, Kapel van de heilige maagd en de Kapel van het heilige kruis) ook de basis voor de latere driegeleding gedachte voor het sociale leven.
Op 17 juni 1918 reisde Rudolf Steiner met zijn vrouw Marie, samen met het echtpaar Polzer-Hoditz en het echtpaar Klima naar Karlštejn. Steiner noemde Karel IV de laatste ingewijde vorst op de troon en dat zou blijken uit meerdere constructie details van het kasteel (Ludwig Polzer-Hoditz, 1985, Erinnerungen an Rudolf Steiner, Dornach: Verlag am Goetheaum, p.97-99, 292-294). Polzer-Hoditz’ vrouw maakte bij het beklimmen van de trap naar de Kapel van het heilige kruis Steiner attent op een afbeelding van St. Wenceslas waarbij deze op een troon zat als onderdeel van een ritueel. ‘De chymische bruiloft van Christiaan Rozenkruis’, was Steiners korte antwoord. Later stond Rudolf Steiner, in diepe gedachten verzonken, gebogen naar het altaar waarna hij vertelde dat de Kapel van het gouden (heilige) kruis een bewuste kopie representeert van het Graal Kasteel.
Het hemelse Jeruzalem en de Graalburcht
De legende van Heilige Graal verschijnt vanaf eind elfde eeuw in combinatie met de sage van koning Arthur en zijn ridders. Volgens Rudolf Steiner is de geestelijke achtergrond van de graal de imaginatie die de mens bij een geestelijke terugblik op het (eigen) etherlichaam ontvangt. In een gesprek met Johanna Gravin Keyserlingk (Adalbert Graaf Keyserlingk, 1974, Koberwitz 1924, Stuttgart, p.82) noemt Steiner dat de Graalburcht werkelijk bestaat in de etherische wereld en dat de verbinding met de Apocalypse eruit bestaat dat het nieuwe Jeruzalem het oerbeeld is hoe deze (Graalburcht, K.Z.) in de toekomst zal zijn.
Deze zogenaamde graal-imaginatie (GA 145, p.109 e.v.) komt tot stand bij het toenemende vermogen van helderziendheid, waarbij het bewustzijn in de nacht, wanneer Ik en astraallichaam het ether- en fysieke lichaam, dat slaapt, verlaten en van buitenaf waarnemen. Dit slapende lichaam wordt in deze situatie van buitenaf waargenomen als betoverd liggend in een burcht. De burcht is hierbij het symbool voor de menselijke schedel. We nemen daarbij het menselijke wezen op aarde waar als gevangen, als omsloten door rotsmuren. Uiterlijk verschijnt ons dat als de kleine schedelomhulling. Maar kijkend naar de etherkrachten, die daaraan ten grondslag liggen, zien we dat deze etherkrachten uit het andere organisme (van het astraal lichaam en Ik, KZ) opwaarts stromen en de aardse mens onderhouden die eigenlijk in dat schedelomhulsel zich bevindt, die ingesloten is in deze burcht. Alles stroomt opwaarts via de zenuwstrengen naar de menselijke hersenen, wat verschijnt als het ‘machtige zwaard’ dat de mens zich op aarde heeft gesmeed. En ook de krachten van het bloed stromen als een ‘lans’ omhoog naar de toverburcht van de hersenen in de schedel.
In de oorspronkelijke graallegende is de heerser van de burcht een koning over een vissersvolk (GA 54, p. 438 e.v.). Dit volk met hun koning staat voor onze eigen ziel. Deze Amfortas is eigenlijk niet meer waardig om koning van het vissersvolk te zijn omdat hij vanuit macht over zijn volk wil heersen. Daarom is hij ook niet waardig om door de graal het werkelijke heil te ontvangen. Parcival is bij het eerste treffen van de zieke Amfortas en het zien van de graal nog niet zelfbewust genoeg om naar het doel van de graal te vragen en naar wat er nu nodig is (GA 145, p.125). Dat is een thema in het tijdperk van de bewustzijnsziel: een brede interesse voor de mens ontwikkelen. Bij de overgang naar het tijdperk van de bewustzijnsziel moet de mens leren actief naar de geestelijke wereld te vragen, omdat deze anders gesloten blijft. De visserskoning moet zijn persoonlijke interesses overwinnen en zo groot maken dat deze het belang van Jezus Christus voor de hele mensheid omvatten. En Parcival moet leren het onschuldig waarnemen op te tillen tot het innerlijk begrijpen wat als het universeel menselijke iedereen toekomt: de gave van de heilige graal, ofwel het zoeken naar het hoogste dat de mens toekomt. Door het vragen wordt Parcival een ingewijde in het mysterie van Christus. De graal is ook de schaal die Christus met zijn discipelen bij het laatste avondmaal heeft gebruikt, en waarin Jozelf van Arimathea het bloed van de gekruisigde Christus op Golgotha heeft opgevangen. In een dergelijke schaal is het bloed van Christus naar een heilige plaats gebracht. Alleen wie naar het onzichtbare vraagt wordt een ingewijde. De ingewijde die uit de graal drinkt verkrijgt het ‘eeuwige leven’.
Het resultaat van de christelijke inwijding is in termen van de Apocalypse het neerdalen van het nieuwe Jeruzalem. Het zevende zegel dat Rudolf Steiner voor het eerst toonde bij het Münchener Congres in 1907 geeft hiervan een samenvatting. Daarin komen de Graalburcht en het nieuwe Jeruzalem samen.
Het zevende grote zegel, gegeven door Rudolf Steiner bij het Münchener Congres in 1907
In dit zegel is de kubus afgebeeld, die ook de kenmerkende maat is van het nieuwe Jeruzalem. Eerder zagen we dat deze kubus als een burcht onze schedel vertegenwoordigt, waarin de etherkrachten van onze zenuwstrengen, hier als slangen afgebeeld, samenkomen. Daarboven zijn de astrale zielekrachten en hun daarmee samenhangende kleuren afgebeeld en geheel bovenaan zien we een omgekeerde bokaal of graalschaal die het gereinigde bloed symboliseert als gevolg van de werking van de Heilige Geest, afgebeeld als duif. Dit is de sfeer van het Manas, het omgevormde astraallichaam. De vervolg stappen van de inwijding in een veel verder gelegen toekomst, zijn het louteren van het etherlichaam tot het Buddhi, de Christus in ons, en daarna van het fysieke lichaam tot de Steen der wijzen, het Atman, de Vader in ons.
Openbaar geheim
Het doel van deze verkenning was om meer inzicht te krijgen in de intenties waarmee Karel IV het kasteel Karlštejn en zijn Kapellen heeft vorm gegeven. Hoewel de Apocalypse hierin een belangrijke rol speelde, was het meer het thema en de zoektocht naar de heilige graal en de Graalburcht die in zijn tijd centraal stonden. We kunnen in Karl IV een ingewijde zien die ruimte heeft gezocht om zijn kennis op een in zijn tijd passende manier uiterlijk over te dragen. Daarbij had hij rekening te houden met een kerk die in 1313 de laatste grootmeester van de Tempeliers had verbrand, en niet open stond voor het stichten van een nieuwe esoterische orde (Eschborn, p.89). Hij maakte, voorzover bekend, geen deel uit van een broederschap en heeft zijn innerlijke weg in eenzaamheid doorgemaakt. In Karlštejn vinden we een Graalburcht, niet onzichtbaar als de Munsalvaesche of vernietigd als de MontSégur, maar intact en in volle glorie nog bewaard tot in onze tijd. Kasteel Karlštejn is een baken waarin het geheim van de Apocalypse is geopenbaard, op een plek die destijds het centrum van politiek Europa vormde. Ook heeft Karel IV met Karlštejn en de Praagse Burcht kiemen voor de toekomst geplant. Rudolf Steiner maakte bij een ontmoeting met Ida Freund, waar hij logeerde en vanuit wiens huis hij uitkeek op de Praagse burcht de opmerking: ‘Op een dag zullen daar de eerste vlammen van het zesde Na-atlantische tijdperk worden ontstoken’. (Citaat opgenomen in de Engelse versie van de biografie van Ludwig Polzer-Hoditz, A European: A Biography, opgesteld door T.H. Meyer, Temple Lodge Publ. , 2014, p.171, waarin naast de vertaling van de meest recente Duitse versie ook aanvullend materiaal is opgenomen).
Het is bijzonder dat het werk van Karel IV in de vorm van beide burchten bij Praag nog bestaat en nog zo intact is. Wie is in staat om dit openbare geheim nog te vinden en te begrijpen?
0 reacties