Kees Zoeteman en Astrid van Zon
Het witte gewaad komt in de Apocalypse diverse malen aan de orde als een bijzondere te verwerven kwaliteit van de mens. Waar staat dit witte gewaad voor? En wanneer krijgt de mens de beschikking daarover?
Troongezicht uit de Apocalypse (uit J.S.S Weitenberg, e.a., 2001 Armenië, middeleeuwse miniaturen uit het christelijke Oosten, Museum Catharijneconvent, Waanders Uitgevers)
Plaatsen waar het witte gewaad wordt genoemd
De eerste keer dat het witte gewaad in de Apocalypse wordt genoemd, is in de brief aan de gemeente Sardis, tekstfragment 8 (Openbaring 3: 1 – 6): Maar je hebt enige namen in Sardis, die hun gewaad niet bevlekt hebben. En ze zullen met mij wandelen in witte gewaden, want zij zijn het waard. Die overwint, die zal bekleed worden met wit gewaad. En nimmer zal ik zijn naam verwijderen uit het boek van het leven.
Dat het witte gewaad genoemd wordt in de brief aan de gemeente Sardis is voor ons van belang omdat deze gemeente in verband staat met onze vijfde, Germaans-Angelsaksische, cultuurperiode (1413 – 3573). De belofte van de witte gewaden geldt dus voor ons. Het is een ideaal dat ons wordt voorgehouden. Tegelijk is het niet alleen iets voor de toekomst van de mens, ook in deze tijd zijn er die hun gewaad nog niet bevlekt hebben. Dat duidt erop dat er niet alleen mensen zijn die bekleed worden met een wit gewaad nadat zij hun op zichzelf gerichte neigingen hebben overwonnen, er zijn er ook die het kennelijk nu al waard zijn om het witte gewaad te krijgen omdat zij hun bestaande gewaad niet hebben bevlekt. Wie eenmaal het witte gewaad heeft gekregen, draagt dit tegelijk als een teken van het opgenomen zijn in het boek van het leven, het toetreden tot het eeuwige leven, de lichtwereld van de geest.
In de zesde brief aan Filadelfia (fragment 9) treffen we alleen een indirecte referentie naar het witte gewaad aan: Houdt wat je hebt, opdat niemand je kroon neemt. In de zevende brief aan Laodicea (fragment 10) komt het witte gewaad weer wel voor: Koop van mij goud, in het vuur gelouterd, opdat je rijk mag worden, en een wit gewaad, om je mee te omhullen, zodat niet openbaar wordt de schande van je naaktheid, en zalf om je ogen mee te zalven, opdat je mag zien…. Keer je neigingen om! Het gaat hier om dezelfde belofte als in de brief aan Sardis, maar nu aan de mensen die eerder aan de oproep tot omkering geen gevolg hebben gegeven.
Opnieuw komt het witte gewaad aan de orde in tekstfragment 11 (Openbaring 4:1-11) waar Johannes zijn eerste troongezicht krijgt. Hier zijn het de 24 oudsten, gezeten op tronen rondom de goddelijk troon. …En op de tronen 24 oudsten, zittend in glanzende witte gewaden, en op hun hoofden gouden kronen… Dit zijn de 24 mensheidsleiders die ons in geestelijke ontwikkeling zijn voorgegaan in oeroude tijden. Zij maken zichtbaar de zielekwaliteiten die wij nog moeten verwerven. Hun witte gewaden glanzen.
Vervolgens komen we de witte gewaden opnieuw tegen, als we op de vijfde straal naar binnen gaan, bij het openen van het vijfde zegel, (tekstfragment 17; Openbaring 6: 9-11). Het openen van het vijfde zegel laat zien wat de gevolgen zijn van de keuzes die in onze tijd van de gemeente Sardis zijn gemaakt. Zij die in Sardis zijn gedood, die offers hebben gebracht omdat zij getuigden van het Woord van God, zullen bij het openen van het vijfde zegel de gevolgen daarvan ervaren: En aan een ieder werd een wit gewaad gegeven.
Als de ronde van de zeven zegels is beëindigd en Johannes opnieuw voor de troon van God geleid wordt (tekstfragment 20; Openbaring 7: 9-17) ziet hij een grote schare van mensen: …die niemand tellen kon, uit alle naties en geslachten, en volken, en talen, die stond voor de troon, en voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in hun handen… En een uit de oudsten verhief zich en zei tot mij: Deze, die aangekleed zijn met witte gewaden, wie zijn zij, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer u weet het. En hij sprak tot mij: Deze zijn het, die komen uit grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen, en wit gemaakt door het bloed van het Lam… En die op de troon zit zal boven hen zetelen en over hen waken…Het Lam dat midden voor de troon staat, zal hen weiden en leiden op de weg naar de bronnen van het levenswater. En wegwassen zal God elke traan van hun ogen.
Hier zien we dat de martelaren die het witte gewaad hebben gekregen een verdere belofte wacht. Het is in de kern dezelfde belofte als die werd gegeven bij de vijfde brief aan de gemeente Sardis, dat hun naam niet verwijderd zal worden uit het boek van het leven, ofwel dat zij geleid zullen worden naar de bronnen van het levenswater: het eeuwige leven.
Dan komen, langs de vijfde straal verder naar binnengaand, de witte gewaden indirect ter sprake bij het blazen van de vijfde bazuin (tekstfragment 27). Deze tekst gaat over de lotgevallen van hen die niet het witte gewaad hebben, die niet het zegel op hun voorhoofd gekregen hebben. En dan in de volgende ronde van de grote visioenen die volgen op het klinken van de bazuinen horen we het oordeel van God in het vijfde visioen (tekstfragment 37): Babylon is gevallen… Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven, van nu aan! Ja, spreekt de Geest, zij zullen uitrusten van hun moeiten en plagen, want hun werken volgen hen na.’ Dat zijn degenen die het witte gewaad dragen.
De volgende ronde van het uitgieten van de toornschalen, de laatste reiniging die nodig is om God te naderen in het centrum van de spiraal, laat zien wat er gebeurt met hen die het witte gewaad nog steeds niet ontwikkeld hebben. Bij de vijfde bazuin klinkt: het rijk van (het beest) wordt bedekt met duisternis en nog keren zij zich niet af van hun werken. Daarom moeten zij terug gestoten worden.
Bij de laatste ronde vinden we in het vijfde grote beeld beschreven in tekstfragment 53: En ik zag de tronen, en die zich daarop neerzetten. Hen werd het oordeel gegeven. Ik zag de zielen van de onthoofden om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God en hen die niet aanbeden hadden het beest, noch zijn beeld, en niet zijn merkteken aangenomen hadden op hun voorhoofd en aan hun hand. En zij leefden op en heersten met de Christus duizend jaren. Dit is de eerste opstanding. De mensen met het witte kleed, worden hier niet met hun witte kleed beschreven, maar met hun daden en zij zijn dezelfde als die deelnemen aan de eerste opstanding.
Zo is er een duidelijk verband tussen de fragmenten die op de vijfde straal liggen. Steeds betreft het de belofte aan en de lotgevallen van hen die de wereld van de geest zoeken en het witte gewaad krijgen in onderscheid van hen die dit niet nastreven.
En dan is er nog één keer sprake van een gewaad van fijn en wit linnen in het derde visioen van de laatste ronde, in fragment 51. Alleen al door de plaats in de spiraal kunnen we vermoeden dat hier sprake is van een ander gewaad dan waarover we hiervoor hebben gesproken. De tekst zelf geeft daarvan een uitleg: …want dit fijne linnen gewaad is het opstandingslichaam van de heiligen. Hier wordt gesproken van een fijn linnen gewaad, een beschrijving die we bij de andere witte gewaden niet zijn tegen gekomen. Dit kan betekenen dat het hier om een ander soort wit gewaad gaat.
Wat is de betekenis van het witte gewaad?
Het bovenstaande doet vermoeden dat er meerdere soorten witte gewaden zijn. Eerst is sprake van het witte gewaad dat wit is gewassen in het bloed van Christus en dat ertoe leidt dat deze martelaren deelnemen aan de eerste opstanding met Christus en met hem heersen tijdens de eerdergenoemde 1000 jarige periode. Dan lezen we over een tweede wit gewaad dat bestaat uit fijn en wit linnen en dat het opstandingslichaam is van de heiligen. Verder kwamen we het witte gewaad tegen dat glanzend is en wordt gedragen door de 24 oudsten om de troon. Gaat het hier om verschillende soorten witte gewaden of gaat het in essentie om hetzelfde: het verkrijgen van het opstandingslichaam? Wat kunnen we hierover in de literatuur vinden?
We concentreren ons eerst op de betekenis van het witte gewaad. Daniel van Egmond vat in zijn lezing van 10 januari 1995 (p.12) de betekenis van het witte gewaad in zijn meest simpele vorm samen met: ‘het witte gewaad is symbool dat de mensen engelen zijn geworden, hemelbewoners’.
Rudolf Steiner noemt het witte gewaad het gevolg van een bewustzijnsgroei in de mens, een volgende stap en het meest nabijgelegen doel voor onze spirituele ontwikkeling. Het witte gewaad wordt diegenen aangereikt die de opgave van de vijfde cultuurperiode hebben volbracht (Rudolf Steiner, GA 346, p.79). Waaruit bestaat de stap die tot het witte gewaad leidt?
In de huidige cultuurperiode werken we als mensen aan de voorwaarden voor het verschijnen van dat witte kleed doordat we de impulsen in ons astrale lichaam, het gebied van onze wensen en verlangens, vanuit ons zelfbewustzijn gaan toetsen op hun geestelijke kwaliteit. Naarmate we ons handelen meer in overeenstemming brengen met vrijwillig en uit eigen bewustzijn omarmde morele waarden, wordt ons astrale lichaam gezuiverd en omgevormd. Daaruit ontstaat wat Rudolf Steiner het Manas noemt (GA 104a, p.100 e.v.), een van de drie aspecten van ons Hoger Zelf. De hele, helderziend waarneembare, aura van deze mens wordt daarmee lichtender en doortrokken met hogere kleuren. Deze werken door tot in het glanzender en lichtender worden van ook het etherlichaam. Bastiaan Baan (2006, p.79) benadrukt dat het witte gewaad de betekenis heeft van het lichtender worden van het levens- of etherlichaam. Als Christus de mens Jezus van Nazareth doordringt, gaat dit witte gewaad, zijn aangezicht, stralen als de zon. Zo kunnen we ons ook voorstellen dat helderziend het door het Ik doorstraalde astraallichaam aan de schrijver van de Apocalypse, na het eindigen van het vijfde Na-Atlantische tijdperk, als wit gewaad verschijnt (Steiner, GA 104a, p.110).
Het witte ziele kleed is dus een gevolg van het Ik, dat zich aan Christus, het universeel menselijke, heeft toegewijd, waarbij het zo gezuiverde astraal lichaam het etherlichaam doordringt. Dit witte gewaad representeert de rol van het hoger zelf, het gevormde Manas, dat doorwerkt in het helderziend waarneembare astraallichaam en etherlichaam.
Is met het witte kleed hetzelfde aangeduid als het opstandingslichaam?
Is daarmee ook aangegeven dat deze mens een opstandingslichaam heeft verkregen? Wat is het opstandingslichaam?
Daarvoor kunnen we eerst te rade gaan bij Paulus (I Cor. 15: 35). Het opstandingslichaam is een fysiek lichaam dat niet langer, zoals ons huidige stoffelijke lichaam, vergankelijk is. Het opstandingslichaam vertegenwoordigt een aspect van het fysieke lichaam dat we niet gewend zijn te onderkennen en dat Rudolf Steiner als het fantoom omschrijft (GA 131, p.149). Het fantoom is de vorm van ons fysieke lichaam zonder dat het met materie, met atomen en moleculen, is ingevuld. Het is te vergelijken met het net waarin we onze boodschappen kunnen doen. Het is de vormstructuur die bepaalt hoe de materie zich daarin nestelt. Dit fantoom is verstoord door de zondeval, als gevolg van de luciferische verleiding om dingen voor onszelf te begeren, en het daarna ook onder invloed komen van het materialisme van Ahriman, waardoor we een zichtbaar lichaam hebben gekregen ingevuld met aardse materie die eigenlijk te zien is als ‘gebroken geest’ (GA 134, p.72). Rudolf Steiner noemt de materie zoals wij die kennen dus het gevolg van het ‘breken van de geest’, je zou kunnen zeggen het afdalen van de lichtende vormkrachten van het fantoom naar de met zwaarte doortrokken vaste materie. Vóór de zondeval was het fantoom alleen bovenzintuiglijk waarneembaar. Met de zondeval wordt dit fantoom aangetast en ontstaat de dood van het lichaam. Door de incarnatie van Christus in Jezus van Nazareth en de gebeurtenissen tijdens de kruisiging op Golgotha is dit fantoom in oorspronkelijke staat voor de hele mensheid vrij gekomen en is de mogelijkheid ontstaan dat de mens weer een ongestoord fantoom of opstandingslichaam kan verwerven maar nu in volledig geïndividualiseerde vorm (GA 175, p.228).
Dit opstandingslichaam kan ook gezien worden als het tot een fysieke vormgestalte verdicht etherlichaam. In deze fysiek zichtbare vorm werd de opgestane Jezus Christus waargenomen door zijn discipelen, zoals beschreven bij de Emmaüsgangers (GA 130, p.222).
Dit laat zien dat het fysiek waarneembare opstandingslichaam een andere herkomst heeft dan het witte kleed dat helderziend wordt waargenomen na de omvorming van het astrale lichaam door het ik.
Schult (p.65) maakt hier de volgende kanttekening bij. Het witte gewaad waarover de vijfde zendbrief spreekt, komt ook ter sprake in de gelijkenis van de koninklijke bruiloft in het evangelie van Matthéüs (hoofdstuk 22). Het witte bruiloftskleed is zinnebeeld voor het Gods-Ik dat lichtend schijnt door de omhullingen van het lagere menselijke wezen, en dat het ontwaken in de geestelijke wereld symboliseert. Het vijfde zegel, zie fragment 17 (Openbaring 6: 9-11), maakt voor ons direct zichtbaar, aldus Schult (p.122), de geestelijke werkelijkheid die verborgen aanwezig was achter de vijfde zendbrief. Een goddelijk hoger bewustzijn dringt in de mensen door, maar dit kosmische bewustzijn is eerst nog niet in staat leven en lichaam geheel aan de dood te ontrukken. De martelaren ontvangen weliswaar het witte kleed maar het getal van de martelaren moet eerst geheel vervuld worden voor het boze in de wereld kan worden overwonnen. Dit betreft een geloof van de oer-christenheid, aldus Schult, dat het lijden van onschuldigen de macht heeft het boze te overwinnen en de wereld te verlossen.
Samenvattend is het opstandingslichaam een fysiek lichaam, het meest verfijnde fysieke lichaam dat we ons kunnen voorstellen, terwijl het witte gewaad verwijst naar het gereinigde astraallichaam dat het etherlichaam doorlicht. Bij de spiritueel verder ontwikkelde mens gaan het witte gewaad en het opstandingslichaam samenvallen.
Hoe ervaar je of iemand een wit gewaad draagt?
De Apocalypse vermaant ons om niet te letten op de uiterlijke verschijning van de medemens en de kleding die deze draagt, maar om onze medemens te leren kennen op basis van zijn of haar ziele kleed (Rudolf Steiner, GA 346, p.79). Wie is de ander innerlijk, wat leeft in het hart van de ander? Dat wordt een vraag die de bewuster wordende mens zich stelt.
Hoewel door Steiner is aangegeven dat mensen in onze cultuurperiode steeds meer zullen gaan beschikken over een actief verworven helderziendheid en daarmee het witte gewaad bij de ander zelf zullen kunnen waarnemen, is velen dat nog niet gegeven. Dan doet zich de vraag voor of op andere manieren kan worden afgeleid of iemand een wit gewaad draagt. Kan bijvoorbeeld uit iemands gedragingen worden afgeleid of deze zijn astrale lichaam al vergaand heeft omgevormd?
Laten we ons nog eens verdiepen in wat Schult (p.65) hierover heeft gezegd naar aanleiding van het bruiloftsmaal zoals beschreven in het evangelie van Matthéüs 22. Alleen de genodigden die in bruiloftskleed verschijnen worden toegelaten in de bruiloftszaal. Hier wordt de mystieke koninklijke bruiloft van de ziel met de geest gevierd, nadat het driftleven is doordrongen door de Heilige Geest. Tot de bruiloft worden mensen niet uitgenodigd wegens hun komaf of huidskleur of hun morele verdienste, want goeden en slechten worden genodigd tot het bruiloftsmaal. Het enige dat beslissend blijkt voor het uitgenodigd worden tot het bruiloftsmaal is het open staan voor God. Kovacs (p.51-53) vat dit samen als de opdracht om in vrijheid het mensen-Ik te verbinden met het gemeenschappelijke Ik van de mensheid. Alleen door de Heilige Geest is het mogelijk het individuele mensen-Ik met de doelen en opgaven van de gemeenschap in overeenstemming te brengen. Niet de menselijke willekeur maar alleen de Heilige Geest kan gemeenschapsvormend werken. En de huidige mens kan de toegang tot de Heilige Geest vinden door het levende denken: het openstaan voor de ingevingen van de Heilige Geest. Het witte gewaad is dus ook een beeld voor het ervaren van de Heilige Geest.
Praktisch vertaald: het witte gewaad staat voor het zoeken naar waarheid, het luisteren naar het geweten (morele intuïtie) en het vanuit innerlijke vrijheid verantwoordelijkheid nemen voor de gemeenschap. Schult ziet als voorbeelden van mensen die deze weg zijn gegaan Apollonia van Alexandrië, Johannes de Doper, Catharina van Siena, Franciscus, Jeane d’ Arc, Novalis, Theresia van Ávilla, Rudolf Steiner en Solovjew.
Wat veroorzaakt het ontstaan of verdwijnen van het witte gewaad?
De krachten die de menselijke drijfveren wegzuigen in de duisternis van het materialisme worden sterk zichtbaar in de wereld van het geld. Schult (p.62) stelt dat in Sardis werkzame Marskrachten de mens binnenvoeren in de stoffelijke wereld waar de geest moet sterven. Ook Kovacs (p. 50) ziet als gevolg van het Mars principe, dat werkzaam is in onze cultuurperiode, dat de individuele ziel van de mens zich afscheidt van de groepsgeest. Tegelijk is het onze opdracht om een nieuw soort gemeenschap te vormen waarin ieder zichtbaar is en mensen elkaar verstaan vanuit hun hart. De opdracht van de mens in onze cultuurperiode is om in de wereld van de dood de geest opnieuw te wekken. Daarop wijst ook Dante in zijn Divina Comedia als hij in het midden van de Marssfeer een lichtend kruis laat verschijnen. In de wereld van het geld zijn die neerwaartse krachten erg sterk. Steiner laat 24 juni 1908 zien dat de persoonlijkheid in het bankwezen steeds verder versplintert. Hadden de eerste Rothschilds als bankiers nog een persoonlijke betrokkenheid bij hun klanten, later is het bankwezen onpersoonlijk geworden. Het kapitaal is zichzelf gaan vertegenwoordigen en ontdaan van elke persoonlijke betrokkenheid. De persoonlijkheid is machteloos geworden. In geldzaken moet de mens weer de touwtjes zelf in handen gaan nemen. Vandaar de oproep om ons te bekeren, om ons zelfbewustzijn niet in te laten slapen en om het ontwaken van ons nieuwe energielichaam, de vorming van het witte kleed, niet te verhinderen.
Kovacs (p.80-82) laat zien dat in de huidige cultuurperiode het gevaar dreigt dat de intelligentie tot het kwade leidt als de intelligentie niet wordt ‘doorchristelijkt’ en tot vergeestelijking voert. De intelligentie heeft de neiging om systemen te scheppen waaraan de mens zich moet onderwerpen of waardoor de mens wordt onderdrukt. En daarmee begint de heerschappij van het duistere. En wanneer Michael over ongeveer twee eeuwen als tijdgeest wordt opgevolgd door Oriphiël zal de onderdrukking nog ernstiger vormen aannemen en zal het geloof aan een bovenzintuiglijke wereld als een ziekte behandeld worden, die moet worden weg gesaneerd. De ontwikkeling van het intellect en het zelfbewustzijn heeft de mensen meer en meer aan de stoffelijke wereld gebonden. Daardoor worden de geestelijke levenskrachten steeds zwakker. De mensen worden meer aarde-gebonden, nuchterder, zelfzuchtiger, raken meer ontzield. Maar het dominant geworden intellectuele begrip wordt door God ‘niet als volwaardig’ gezien. In deze cultuurperiode moet de tweespalt tussen weten en geloven overwonnen worden doordat ons weten door geestelijk inzicht tot een harmonisch samengaan met ons geloven komt. Alleen het geestelijk levende idee is een werkelijkheid die voor God telt. Niet alleen het schouwen van het idee is het hoogste doel, maar de verwerkelijking van het idee in de fysieke wereld. Daarvoor moet onze wil wakker worden. Dan kan de mens het witte kleed ten deel vallen en stand houden tegenover de machtiger wordende tegenkrachten.
Hoe kunnen wij oefenen aan de ontwikkeling van het witte kleed?
De oproep om wakker te worden en onze neigingen te overwinnen die in de vijfde brief aan de engel van de gemeente van Sardis beschreven wordt, wijst de weg om aan het witte kleed te werken. De oproep betreft een nieuw wakker worden voor de geest zodat we de neigingen waarmee we vast zitten aan ons materiële bestaan om kunnen vormen. Wakker worden is dan een bewustzijn in de ziel waarbij ons ik met aandacht de eigen innerlijke gesteldheid waar kan nemen en de andere mens in diens innerlijkheid kan ontmoeten. Dit bewustzijn, dat boven sympathie en antipathie uitgaat, kan de keuze maken aan zichzelf te werken en zich om te vormen en vermogens te ontwikkelen waarmee ook een bijdrage geleverd kan worden aan de ontwikkeling van anderen. Oefenen aan de ontwikkeling van het witte kleed vraagt niet alleen het ontwikkelen van dit bewustzijn maar ook het inzetten van dit bewustzijn voor het ontwikkelen van sociale vermogens. Deze vermogens zijn er op gericht om de ruimte tussen mensen te openen zodat ieder mens in die ruimte tot verschijning kan komen. In de zoektocht naar het openen van de ruimte zijn een viertal werkwoorden gevonden[1] die daarbij behulpzaam kunnen zijn. In het samenzijn met mensen helpen ze onze houding te richten om de ruimte te openen en open te houden.
- Wekkend werken: in de ontmoeting zijn we er voor om de ander te wekken en zelf gewekt te worden. We worden wakker voor wat er in onszelf en de ander leeft. We gaan zien welke mogelijkheden en opgaven in de ander en onszelf leven en zich willen ontwikkelen.
- Onderzoekend vragen: een belangrijke basishouding is onderzoeker zijn. Ieder mens die betrokken is bij vraagstukken of ontwikkelingen kan bijdragen door vragen te stellen en de vraagstukken te onderzoeken en daarbij open te zijn over wat men voelt en vindt. Door met vragen te leven en de oplossing uit te stellen, het niet meteen te weten, leeft men het antwoord binnen in, zoals Rilke zegt (Rainer Maria Rilke, 2004, Brieven aan een jonge dichter, Balans, 4e brief 16 juli 1903). Het is een gemeenschappelijk proces. Het thema van het witte kleed kan ontsluierd worden als we met onze vragen erover leven.
- Ondernemend handelen: ieder mens kan zelf stappen zetten waarbij de oproep is je te laten leiden door intuïtie. Het vraagt de ander de ruimte te geven om stappen te zetten en de moed te ontwikkelen om het zelf te doen. De initiatieven die werkzaam willen zijn in een nieuwe toekomst vragen het loslaten van vaste voorstellingen. Ondersteunend kan zijn om mensen te betrekken die vanuit een ander perspectief kijken en helpen ‘out of the box’ te denken. Wat kunnen we ondernemen met betrekking tot de ontwikkeling van het witte kleed; wie laten we er in meedenken?
- Ondervindend ervaren: in ons leven is het vaak zo druk en veel dat we niet stil staan bij wat we ervaren. Door ruimte te nemen en stil te worden, en te luisteren naar wat zich beweegt in het innerlijk, staan we stil bij wat we ervaren. Verzorg de ruimte om stil te worden en luister wat zich beweegt in het innerlijk. Zo kunnen we ons innerlijk onderzoeken en omvormen, en een vermoeden krijgen wat het vraagt om ons witte gewaad te ontwikkelen.
Deze werkwoorden helpen ons gelijkwaardig te communiceren met elkaar, de eigen vooringenomenheid of innerlijke kwetsuren te onderkennen, die een sta in de weg kunnen zijn om de ander echt te zien en te horen. Het vraagt een betrokkenheid die de ander vrijlaat en helpt bewust te worden van de eigen innerlijke drijfveren en idealen. Hoe meer we ons bewust worden van hindernissen in het zuiver waarnemen van wat in onszelf en in het hart van de ander speelt, hoe meer oog we zullen krijgen voor de reinheid van ons ziele gewaad en ons vermogen om de ander werkelijk te ontmoeten. Het inlevend waarnemen, het invoelend begrijpen van wat leeft in het hart en handelen van de ander, helpt ons dit nog te verdiepen.
Als we elkaar werkelijk willen ontmoeten en elkaar innerlijk willen leren kennen, kan het inlevend waarnemen helpend zijn. Inlevend waarnemen is een vorm van luisteren, luisteren met je hart. Met ons hele wezen en alle zintuigen nemen we de ander waar en bewegen we mee met de ander. Om de waarnemingen te ordenen en te duiden kunnen we gebruik maken van ons beeldend vermogen waardoor de intuïtie meer gewekt wordt en het rationele naar de achtergrond gaat. De intuïtie laat ons innerlijk iets waarnemen in de vorm van een ingeving. Door ons in te leven in elkaar, verbinden we ons met elkaar en worden we gewekt voor wat in de ander leeft en in onszelf.
Oefeningen om innerlijk aan onszelf te werken
Onderstaand zijn enkele oefeningen beschreven die ons kunnen helpen om onze vaardigheden te versterken om nieuwe sociale gemeenschappen op te bouwen en zo het witte kleed tot ontwikkeling te brengen. Deze voorbeelden zijn illustratief en met vele uit te breiden.
Meditatie
Er zijn allerlei mogelijkheden van meditatie die ons helpen wakker te worden voor onszelf en voor de ander. Door wakker te worden gaan we ook meer ervaren van de ander en van onszelf. We gaan steeds meer beleven wat er in de ander gebeurt aan vreugde en verdriet. We gaan open staan voor de waarheid en die moeten we verdragen. Simone Weil (1909-1943) zegt daarover (Zwaartekracht-genade, Lannoo, 1954): ‘de waarheid liefhebben, betekent de leegte verdragen, dat wil zeggen: de dood accepteren. De waarheid staat aan de kant van de dood.’ Hoe meer we daarvan gaan beleven hoe meer we ook de innerlijke rust moeten verzorgen om uit te kunnen houden wat we “zien” wat anderen moeten doormaken. We brengen hier het boek Meditatie van Arthur Zajonc (Christofoor, 2009) onder de aandacht, waarin vele vormen van meditatie zijn beschreven. Zajonc schrijft: ‘het ware doel van contemplatie – ja van het leven zelf- is het combineren van inzicht, compassie, wijsheid en liefde. Om dit te bereiken moeten we een grote innerlijke rust verwerven en tegelijkertijd leren om meer wakker te zijn dan ooit’.
Rudolf Steiner (Heilpedagogischer Kurs , GA 317, 5 juli 1924; Nederlandse vertaling: Genezend opvoeden, p.163/164) gaf aan de heilpedagogen en sociaal therapeuten de zogenaamde Punt-cirkel meditatie als dagelijkse oefening.
Punt-cirkel meditatie, Rudolf Steiner GA 317, 5 juli 1924
De meditatie ondersteunt het leren kijken door de uiterlijke verschijningsvorm heen en maakt ons intuïtief gevoelig voor wat in de ander verschijnt, waardoor we eerbied ontwikkelen voor het kleine en de moed ontwikkelen om te zeggen: ik kan dat. Dat vraagt een bepaalde ernst en wakker roepen van waarheid. In 1924 spreekt Steiner over deze meditatie en tekent daarbij op het bord een blauwe cirkel met een geel middelpunt. Daaronder tekent hij een gele cirkel met een blauw middelpunt. Bij de bovenste cirkel neemt men In mij is God in gedachten. Dit doen we in de avond. In de morgen stellen we ons de onderste cirkel voor met de gedachte Ik ben in God, zodat het de hele dag in ons aanwezig kan zijn. De beide beelden en gedachten laten we in ons voelen en handelen werkzaam worden.
Ontwikkelen van een houding van positiviteit
In het omgaan met gebeurtenissen en mensen, vooral als ze lastig zijn, hebben we makkelijk kritiek en oog voor het negatieve. Zonder het negatieve te ontkennen, kunnen we onderzoeken welke positieve elementen ook aanwezig zijn. Dit vraagt terugblikken en evalueren om het positieve op het spoor te komen. Het kan helpen om achter de uiterlijke gebeurtenissen een geestelijke werkzaamheid te gaan ervaren. Gebeurtenissen of mensen waar we het meest door gekwetst zijn, kunnen achteraf een positieve wending krijgen als we er open en eerlijk naar willen kijken. Dat betekent het verdriet en negatieve te ondergaan (zonder oordeel) en nabij te zijn. In de terugblik aan het eind van de dag kunnen we dit oefenen door terug te kijken op de gebeurtenissen. Naast het onderkennen van het lelijke en duistere in de gebeurtenissen gaan we op zoek naar de positieve werkzaamheid. Alles op aarde heeft zowel een lichtkant als een schaduwzijde. In alles wat onwaar en slecht is kunnen we ook het ware, schone en goede ontdekken. ’s Ochtends kunnen we de dag beginnen met een bewust besluit om het positieve bewust op te zoeken in wat we tegenkomen.
Het kwade aankijken
In een werk setting kan met de medewerkers de werkzaamheid van het kwaad worden onderzocht. Als eerste stap wordt gekeken naar wat we aan Lucifer en Ahriman te danken hebben. Dat is een belangrijk inzicht: immers om de bewustzijnsziel te ontwikkelen is het kwaad nodig (R. Steiner, Geschichtliche Symptomatologie, GA 185, 25 en 26 oktober 1918). Een tweede stap is om te onderzoeken hoe deze krachten werken als ze in het denken, voelen en willen te veel plaats krijgen en innemen. In het gesprek hierover met elkaar kunnen we inzicht krijgen hoe het kwaad in onszelf werkzaam is en ons onvrij maakt. Het bewustzijn dat hierdoor kan ontstaan en het liefdevol in de ogen kijken van onze draken is de eerste stap om die draken en de verschrikking die ze aanrichten te verlossen en de schone prinsessen er achter te zien (Rainer Maria Rilke, 2 augustus 1904, Brief aan Franz Xaver Kappus [2]). Dan zijn we al in een volgende stap beland, waarin het opnemen van de Christusimpuls ons de liefde schenkt om te kunnen genezen en we als mensen kunnen “immuniseren”. Als het onder woorden brengen van wat we tegenkomen te moeilijk is, kunnen we gebruik maken van afbeeldingen, poëzie, verbeelden, boetseren om uit te drukken wat we waarnemen.
Sociale euritmie
Het beoefenen van euritmie heeft volgens Annemarie Ehrlich-Liefmann (Essentials of Eurythmy in Social Life, geschreven door Rebecca Streng; http://www.ewl-institute.com) in onze tijd een sociale opgave. Door de bewegingsoefeningen innerlijk te ervaren kunnen we begrip krijgen voor wat het betekent onderdeel te zijn van een groep en de rol die we daarin spelen. Door de ervaringen kunnen we onszelf en andere mensen in de sociale omgeving op een nieuwe manier gaan waarnemen. Het helpt ons bewust bij onszelf en de ander te zijn. De waarnemingen kunnen ons motiveren te veranderen in ons voelen en handelen en hierdoor verandering in onze omgeving te initiëren, zodat we mee-scheppend en -dragend worden in het sociale.
De bewustzijnsziel en het witte kleed
De cultuur van de bewustzijnsziel, de cultuur waar we in leven en waarin de individuele mens zoekt naar het goede en ware, vraagt om een nieuwe relatie met het geestelijke. De bewustzijnsziel verwerven we ons innerlijk. Daarbij hoort ook dat we naar het kwaad dat zich in ons innerlijk ontwikkelt leren kijken. Dat vraagt dat we verder zoeken achter de uiterlijke gebeurtenissen. En dat we een nieuwe interesse voor de andere mens ontwikkelen waardoor we vormen van nieuwe gemeenschap oefenen en zo de ontwikkeling van het witte kleed ter hand nemen. De ontwikkeling van de bewustzijnsziel is een opstap naar de ontwikkeling van het witte kleed. Het vraagt een actieve geestelijke scholing waar we op ieder moment en altijd weer mee kunnen beginnen, zoals genoemde oefeningen illustreren.
[1] ‘Open de Ruimte’ heette het meerjarenbeleid 2014-2016 van de Raphaelstichting; het was door het managementteam ontwikkeld en had als doel een nieuwe cultuur te versterken. De werkwoorden die hier uitgewerkt worden kwamen voort uit dit samenwerken met elkaar.
[2] Wellicht zijn alle draken in ons leven
Uiteindelijk prinsessen
Die er in angst en beven slechts naar haken
Ons eenmaal dapper en schoon te zien ontwaken.
Wellicht is alles wat er aan verschrikking leeft
In diepste wezen wel niets anders dan iets
Wat onze liefde nodig heeft.
0 reacties