opgetekend door Astrid van Zon
De engel die zweerde: Er zal geen tijd meer zijn
Frans Lutters, docent aan de Stichtse Vrije School en auteur van diverse boeken, stond stil bij een bijzonder moment in zijn leven. Toen hij in 1989 trouwde kreeg hij het boek Gaia Sophia, geschreven door Kees, van mevrouw Bernet Kempers-Lievegoed. Dit boek had een bijzondere indruk op hem gemaakt en hij had de wens uitgesproken om die Kees Zoeteman eens te ontmoeten.
Plek van vrede
Apocalypse, zegt Frans, is ook het openbaar worden van plekken in de wereld, oases, plekken van vrede. Jeru-zalem betekent plek van vrede. Het Nieuwe Jeruzalem is niet gebonden aan een locatie, het kan overal als kiem aanwezig zijn. Toen ik hier bij de expositie aankwam en we elkaar zagen, -Kees, Astrid, Mehmet-, beleefde ik een moment een plek van de vrede. Die plek wordt ineens openbaar. Aan de ene kant staan we met een voet in de werkelijkheid, in de tijd, in Amsterdam en met de andere voet staan we in de levenssfeer, in een zee waar een bron opborrelt die uniek is voor dit moment. Een moment dat niet terug zal keren maar samen zal stromen met andere momenten in onze biografieën.
Openbaring is ook het brengen van een impuls. Wat is die impuls? Dat wordt uitgedrukt in het beeld van Sardes, het vijfde beeld waar we een strijder zien met een lans en een schild van wortel van een Australische woestijnplant (Burl). Het is een rood schild en het drukt iets uit van de tijd waar we nu in staan. De problemen zijn groot door de krachten die naar de materie toewerken en waar niet doorheen te werken is. Het schild is ondoordringbaar. De wereldsituatie waarin wij leven is keihard geworden en we komen er niet meer uit.
Sardes, het schild en het witte gewaad
Aan het begin van de Apocalypse klinkt ‘mens keer u om’. Als we voor het beeld van Sardes staan vragen we ‘keer u om’. Dan zien we het beeld op de rug waar een kiem is gelegd voor een wit gewaad. Zo zien we aan de ene kant een strijdbare materialistische kracht maar ook een kiem voor een innerlijke kracht, een wit gewaad.
Sardes beeld op rug gezien
Ik werk met jonge mensen en op dit moment geef ik ze kunstgeschiedenis over de tempelpiramides in Babylon waar ook de dame van beneden (de hoer van Babylon) rondwaart. In Den Haag is een winkelcentrum dat Babylon heet en ik probeer er altijd wakker voor te zijn dat we dit daar tegenkomen. Babylon is verworden en vervallen aan de materie maar oorspronkelijk had het een wit gewaad. Wat is dat voor een wereldvraagstuk van leven en dood bij de tuinen van Babylon? Veel jonge mensen leven met angst en onzekerheid. Ze melden zich om de drie dagen ziek, ze zijn vier dagen niet op school, ze haken af en moeten moeite doen om hun innerlijke biografie vast te houden. Dat is het witte gewaad op de rug en voor de 17/18-jarigen is de vraag hoe zij de toegang vinden van het witte gewaad in hun biografie. De verharding treedt op aan de buitenkant en ze zoeken de beleving van wie ben ikzelf, wat is er nodig in deze tijd, waar vind ik mijn mogelijkheden om te werken? Dat is pijn en ze hebben meerdere pijnen. Ze voelen pijn, ook wereldpijn door het onvermogen om aan vrede te werken, het is de pijn dat er oorlog is, het is de pijn om het klimaat. En toch is het de jonkvrouw die baren zal, in weeën. De wee is altijd ook een geboortemoment.
En in de muziek van de Ud aan het begin hoor ik ook de weemoed, maar ook de geboorte van het nieuwe. Het nieuwe ligt ook in de vraag of we de wereld niet in een tegenstelling zien van oost-west, van noord-zuid; niet in een polariteit zien maar als een zuid, noord, west, oost organisme waar oost steeds weer anders is en west steeds weer anders.
Sardes ligt niet ver van Izmir in Turkije, iets verder landinwaarts en heet tegenwoordig Sart waar je nog oude tempels vindt. Turkije heeft altijd de taak gehad, ook in de Griekse tijd, om de brug te slaan tussen Asia, de hemelwereld, het oosten, en het westen. En toen we jong waren wilden we allemaal naar het oosten om krachten te vinden om het westen in harmonie te brengen. Turkije stond altijd op die brug. En in Constantinopel, Istanbul, werd gevochten om de geest, in de Hagia Sophia. Tot het jaar 869, het jaar van het concilie van Constantinopel, werd de mens nog gezien naar lichaam, ziel en geest. En is die geest existent in de ziel? Als we de geest verliezen dan worden we zielig en als we de geest behouden dan blijven we geestig. Dat hebben jonge mensen nodig dat je als het ware de geest geestig maakt. Wat je ziet in alle culturen waar kunst is en muziek is en dans is en gelachen wordt, waar je samen bent, daar wordt het spirituele geestig. En dan is er iets dat bevrijd wordt uit die harde korst die om je heen zit, als die Sardesmens. En je draait je om en je danst en je bent even in het witte gewaad.
Plekken waar de korst mag openbreken
Al die gemeenten uit de Apocalypse, beginnend met Efeze, ze liggen op die grens tussen Asia en Europa. Ze geven de oproep, de uitdaging: verbindt oost en west, verbindt zuid en noord. En wat de jonge mensen in deze tijd ervaren is dat ze de mens als mens in ieder ander zoeken en niet in een tegenover elkaar gaan staan. Ik denk dat dit te maken heeft met de Mensenzoon. Ik ervaar op dit moment jonge mensen als enorm krachtig, niet als zielig. Ik ervaar mensen nu in vergelijking met toen wij jong waren als veel praktischer, geest en materie verbindend. We moeten ze helpen, zorgen dat die plekken er zijn waar het water stroomt, waar oases zijn. Waar plekken zijn waar je even mag groeien met elkaar, waar de korst openbreekt.
Ik ben persoonlijk dankbaar dat ik in een Vrije school werk en waar ik leerlingen probeer te zien naar lichaam, ziel en geest. Wat betekent de mens naar geest zien? Dat is het zoeken naar de openbaring van de ander. Wie is de ander werkelijk? Wat kom je hier doen? Wat is je intentie en waar zit je strijd? Dan kijk je achter de ogen van de ander. Je kijkt mee met de ander en probeert te luisteren: waarom ben je hier en wat kom je hier doen? Als mensen dat voelen en van elkaar voelen, dan ontstaat er een innerlijke dialoog, een openbaring van de ander in jezelf. Dat is volgens mij de openbaring van een nieuw lot.
Liefde voor de geest
In 1904 zei Rudolf Steiner dat de Apocalypse een centraal boek is in onze tijd. Hij zei dat als filosoof en natuurwetenschapper. Twintig jaar later toen de christengemeenschap gesticht werd, in zijn laatste maanden als individueel onderzoeker, zei hij tegen de priesters dat de Apocalypse helemaal over de omvorming gaat, over transsubstantiatie, over de verandering van de substantie. Hoe verander je de substantie?
Hoe verander je substantie met een beitel en een hamer om uit hout een beeld te maken? Hout dat ook levende substantie is. Ik heb de foto’s van de beelden gezien en ik kom hier binnen en zie de beelden levend, ik beleef ze als substantie en dat is de substantie van Kees. Dan zegt Steiner iets wezenlijks: de echte transsubstantiatie kan alleen plaats vinden als in de materie de geest al is, dat betekent als we de mens door meerdere levens zien, door de substanties heen. Dat de mens door de substanties heen gaat. Ook de bomen, de dieren gaan door de substanties heen. Alles wat cultuur is gaat door substanties heen omdat het steeds nieuwe vormen aanneemt, opstanding doormaakt, nieuw karma schept, nieuw groeit, nieuw wordt. Als je met die blik naar jonge mensen kijkt, beoordeel je ze niet op wat ze waren en op hun cijfers, maar dan zie je de cijfers en toetsen als uitdagingen om te worden wat in potentie aanwezig is, wat meer wil worden. Iedere hindernis die je opwerpt is als het hout voor Kees. Het is nog harder zagen, nog een tentamen er tegen aan, het is niet erg, we strijden er voor. Je gaat er doorheen en daar sta je naast. En ik denk dat Johannes op Patmos zo naar de mensheid keek. Dat hij mee mocht kijken met de Mensenzoon, dat er hard gezaagd moest worden. Geslepen, geveild in de levende substantie. Geschapen moest worden, steeds weer nieuw maar met de geest. En dan zie je de Apocalypse als een pijnlijke maar vreugdevolle bezigheid. De liefde voor het lot, de liefde voor de geest.
0 reacties