Studie van de brieven aan de zeven gemeenten van de Apocalypse door Valentin Tomberg

12 augustus 2023 | Apocalypse in discussie, Blog, Nieuws, Uitleg achtergronden | 0 Reacties

Kees Zoeteman

Valentin Tomberg (1900-1973) is een in Sint Petersburg geboren Rus die al in 1917 werd ingewijd in de Martinisten Orde, die verwant is aan de Rozenkruisers. Na het uitbreken van de revolutie vluchtte hij in 1920 met zijn familie naar Estland. Hij werd in 1925 antroposoof en bestudeerde vanaf 1933 de Bijbel en ook het laatste boek daarvan, de Apocalypse, om de rol van de Christus beter te begrijpen. De studie van de Apocalypse maakte hij vermoedelijk nooit af, maar zijn studies van de brieven aan de zeven gemeenten zijn gepubliceerd en vormen een interessante bron van inzicht, mede door zijn eigen geesteswetenschappelijke waarnemingen. Hij kwam in 1938 naar Nederland waar hij zowel veel volgers had als verschillen van inzicht met de Antroposofische Vereniging in Nederland en in Dornach. Het resultaat was dat hij zich, op verzoek van de voorzitter in Nederland, terugtrok uit de Antroposofische Vereniging. Hij deed een promotie onderzoek op juridisch gebied onder meer over mensenrechten aan de Universiteit van Keulen en werd lid van de Rooms-katholieke kerk na de Tweede Wereldoorlog. In 1948 emigreerde hij naar Engeland, waar hij als vertaler werkte voor de BBC en in stilte opnieuw lid werd van de Antroposofische Vereniging in Engeland (William en Nina Remensperger, Foreword, in: Valentin Tomberg, 1980, Antroposophical Studies of the Apocalypse of St. John, Chapters I, II and III, Candeur Manuscripts, New York, ii). (Zie ook Michel Gastkemper, (2014), De ontwikkelingsweg van Valentin Tomberg, Motief, nr 188, p.31.)

Hoe kan in de Apocalypse de toekomst worden beschreven als de mens beschikt over een vrije wil en de uitkomst daarmee niet vastligt?

Met deze vraag begint Tomberg zijn studie. En hij beantwoordt die meteen door erop te wijzen dat de Apocalypse dit vraagstuk oplost door twee toekomstige paden te tonen. De Apocalypse beschrijft in stappen een opwaarts pad  en een pad van neergang. Deze paden zijn karmisch bepaald. Wie kiest voor welk pad is daarbij de vrije keus van elk individu. Echter, deze paden zijn in zoverre al bepaald dat de mensheid inmiddels een lang karmisch spoor heeft nagelaten bij het onderweg zijn naar zijn doel. Tomberg ziet daarbij Christus als de Heer van het Karma. De gevolgen van het verleden bepalen de toekomst en liggen ter beoordeling in de handen van Christus. Dit oordeel is beschreven in de zeven brieven aan de zeven gemeenten, die zowel over verleden cultuurperioden gaan als over de actuele en toekomstige cultuurperioden.

Vervolgens geeft hij een indringende beschrijving van de kenmerken van de Mensenzoon, de mens van de toekomst, waarna de brieven aan de gemeenten uitgebreid worden besproken en hij tal van originele en diepzinnige gezichtspunten naar voren brengt.

Efeze

De eerste brief, die aan Efeze, is in zijn ogen niet alleen gericht op het geven van een oordeel over een lang vervlogen gemeenschap in de stad Efeze, maar doet ook een beroep op de impuls die in de Oude Indische cultuur leefde en die nog steeds actief is in de zielen van de huidige mensen. Dat blijkt uit het gegeven dat de brief die Johannes in opdracht van de Christus moet schrijven, is gericht aan ‘de engel van de gemeente van Efeze’.  Dit duidt erop dat de brief niet is gericht aan een groepje mensen die in een ver verleden leefden maar aan de boodschapper die nog steeds werkzaam is en erop toeziet dat de hemelse impuls blijft doorwerken en vrucht draagt. De oude Indische cultuur bestaat volgens Tomberg nog steeds als een karmische stroom in de vorm van kwaliteiten en verlangens en herinneringen in de zielen van de mensen. Wat functioneert nog steeds als karma uit die vroegere tijd?

Tomberg verwijst daarvoor naar de oude Rishi-cultuur in India en de openbaringen van de zeven Rishi’s als een herbeleven van de wijsheid van de zeven Atlantische orakels. Er is in de zielen van de huidige mensen nog een verlangen naar de Rishi-openbaringen en er leven nog herinneringen aan manieren om dit verlangen te bevredigen. Dit laatste betreft een streven om te komen tot een samenvattende wijsheid, net zoals de Rishi’s een wijsheid brachten die de zeven Atlantische orakels harmoniseerden.  Dit verlangen correspondeert met het licht van de ‘zeven sterren’ in de hemel die werden tot de ‘zeven kandelaren’ op aarde. De zeven sterren, die herinneren aan de constellatie van de Grote Beer, schenen ooit in zeven mensen, de Rishi’s, en voor zeven mensengroepen die waren verbonden in één gemeenschap, net zoals de zeven kandelaren verenigd waren in één licht van wijsheid. De brief aan de gemeente te Efeze gaat uit van hem die het verlangen naar deze eenheid kan vervullen, want hij is de inhoud van het hieraan ten grondslag liggende scheppende Woord, dat uit zeven klinkers bestaat (deel I, p.7).

Het verlangen naar deze eenheid in het verleden moet worden overwonnen door niet terug te willen naar het verleden, maar de bevrediging van dit verlangen te zoeken in de toekomst. En daarbij de levenskracht aan te wenden door te ‘eten van de boom van het leven’. Dan wijst Tomberg erop dat de mens het beheersen van de levenwekkende kracht altijd heeft nagestreefd langs twee wegen. Enerzijds met behulp van de weg van het ascetisme die bijvoorbeeld uitmondt in bepaalde vormen van Indische yoga, waarbij de levenskracht opwaarts wordt gestuwd naar het hoofd waar de levenskracht het geestelijke leven voedt. En anderzijds het bewust neerwaarts stuwen van de levenskracht ten behoeve van bepaalde magische verrichtingen van het lichaam die niet overeenkomen met het morele karakter van de Geest. Aan dit laatste refereert de brief door te verwijzen naar de Nikolaïten, die niet handelen vanuit de zuivere Geest zoals apostelen, maar waarbij de Geest ten prooi valt aan lichamelijke sensualiteit. Tomberg spreekt over ‘morele ether’ die geleidelijk aan geboren wordt in de mens als gevolg van de Christus impuls en die niet als een latente kracht aan het lichaam kan worden ontleend (deel I, p.9).

Ook gaat Tomberg in op de betekenis van het begrip ‘de eerste liefde’, waarmee de liefde werd bedoeld voor de missie van de mens op aarde: een diepgewortelde bereidheid van de zielen om vol overgave en totaal te incarneren en de taak op aarde te vervullen. Vervolgens noemt Tomberg deze inzet ‘de werkelijke kwintessens van Gewicht’. Alles dat raakt aan een bewuste en gewijde afdaling is een uitdrukking van spiritueel Gewicht. Zo hebben woorden, die een mens uit, meer gewicht als zij niet alleen het astrale lichaam maar ook het ether lichaam doordringen. En een menselijk daad heeft meer gewicht als de morele inhoud daarvan doordringt in de fysieke werkelijkheid dan wanneer die alleen raakt aan hogere gebieden van het aardse bestaan.  Nu zijn er twee verschillende verschijningsvormen van Gewicht. De ene is de genoemde gewijde afdaling en de andere de val, de uitbanning uit de spirituele hoogten. Dit laatste is het gevolg van de karmische consequentie van een verkeerde houding tegenover de Geest. Dan wordt het ware gewicht tot zwaarte en de afdaling tot een val. Het was deze transformatie van gewicht in zwaarte die plaatsvond in het lot van de gemeenschap van de oude Indische cultuur. Zij verzaakte haar ‘eerste liefde’ en als gevolg daarvan werd haar afdaling tot een val. Dat is het effect van karma op allen die niet volledig willen incarneren, allen die volledige materialisatie weerstaan. Zij incarneren tegen hun wil en zonder vrije morele kracht in de sfeer waar de handelingen karma-vormend werken. Waar mensen hun werkzaamheden verrichten, hebben hun daden de grootste betekenis. Daarom zegt de brief: ‘Gedenk van waar je gevallen bent en keer je neiging om en handel weer als daarvoor!’ Dit is gericht tot hen die geneigd zijn zich te onttrekken aan hun aandeel in de gebeurtenissen op aarde door niet volledig te incarneren.

Niet alleen is de geest van het brengen van een offer vereist om Gewicht in de ziel te produceren, kracht is ook nodig om het offer tot het einde toe vol te houden en eraan vast te houden bij beproevingen. Niet alleen moet worden afgedaald naar een lagere ruimte maar dit moet ook een gegeven tijd worden volgehouden.

Smyrna 

De noodzaak om de liefde voor de incarnatie voldoende tijd vol te houden om het doel te bereiken is de opdracht van de gemeente Smyrna. Dit is de missie van de Oude Perzische cultuurperiode. Daarom is de vermaning aan deze engel: ‘Wees trouw tot in de dood, en ik zal je geven de levenskroon!’ En om deze taak te volbrengen stroomt er iets anders uit de Christus dan bij Efeze: de impuls van trouw, ofwel de impuls van verlangen en hoop dat alle obstakels, zelfs de dood, kunnen worden overwonnen. Hij is ‘de eerste en de laatste, die dood was en weer levend werd’. Dit ideaal van trouw is, aldus Tomberg, in zijn innerlijke essentie, de spirituele inhoud van Maat, zoals ‘de eerste liefde’ de innerlijke essentie is van Gewicht. Want het pad dat leidt van ‘de eerste’ tot ‘de laatste’, van ‘de dood’ tot ‘het leven’ is de ware Maatstaf van menselijke trouw en van de reikwijdte van de menselijke aarde-missie.  Zoals het verloren gaan van ‘de eerste liefde’ leidt tot de val en de zwaarte, zo leidt het gebrek aan trouw tot een samentrekking van de ziel: ‘de duivel zal enigen van jullie in de gevangenis werpen’. Door de afgedwongen inperking kan een streven wakker worden naar de heroïek van de ware Maat.

De gevangenschap, die door Lucifer wordt teweeg gebracht, is in de praktijk de eenzaamheid van de ziel die tot zichzelf wordt ingeperkt omdat deze zich niet wil verenigen met het grote doel van de menselijke evolutie. Omdat de ziel niet de spirituele Maatstaf wil accepteren moet deze gelijk worden aan de maatstaf van zijn eigen bewustzijn. Het is het egoïsme van de ziel die deze tot zijn gevangenis inperkt. Zij die hebben gekozen voor het pad van trouw aan de missie van de mens op aarde worden de ‘Joden’ genoemd, zij zijn het die de realisering van de Christus-impuls nastreven. De karmische tegenpool van de ‘Joden’ zijn zij die zeggen Joden te zijn maar een gemeenschap vormen die hen imiteren, en in werkelijkheid ‘een synagoge van Satan’ vormen. De ahrimanische werking, die in de Apocalypse vaak met Satan wordt aangeduid, is er niet op uit mensen te isoleren, zoals Lucifer doet, maar om hen in een soort wij-gemeenschap (synagoge) te verenigen die als massa-organisatie het individu opslorpt. Deze mensen denken over een vrij Ik te beschikken, maar doen dat niet.

Het contrast tussen beide vormen van wij-organisatie heeft zich voortgezet tot op de huidige dag. Enerzijds zien we een vereniging van vrije individuen die zich vrijwillig scharen onder de leiding van Christus, hier aangeduid als ‘Joden’. Anderzijds een ahrimanische massa-organisatie waarvan de leden denken vrij te zijn maar dat niet zijn. Zij zijn ‘geen ware Joden’.   

Ook de gevangenschap onder invloed van Lucifer zet zich nog steeds door. Deze zal ‘tien dagen duren’. Tomberg geeft aan dat de luciferische stroom zal aanhouden tot de Christus-zon tienmaal heeft geschenen vanaf de start van het Na-atlantische tijdperk met de  Oude Indische cultuurperiode. Die zon schijnt aan het begin en het einde van elke cultuurperiode. Deze schijnt aan het begin als de fundamentele impuls van die periode, en aan het einde als de respons op het positieve resultaat, als de zegening van zijn vruchten. Dan is het opnieuw ‘dag’, zoals ook bij het begin van de cultuurperiode. En tien van zulke ‘dagen’ verlopen tot de zesde cultuurperiode begint, tot zij die in de gevangenis zitten hetzij toetreden tot de gemeenschap van broederliefde van Philadelphia, hetzij worden opgeslokt in het ‘wij’ van de mensheid die aan Ahriman ten prooi is gevallen.

De gemeenschap van Smyrna wordt getest door de paden van a) de gevangenis van Lucifer en b) de synagoge van Satan. Maar wie ‘trouw is tot de dood’ ontvangt de ‘kroon van het leven’.  Deze levenskroon verwijst volgens Tomberg naar een occult feit, namelijk dat het systeem van spirituele stromingen in het menselijke hoofd in de toekomst zal veranderen. Het resultaat zal zijn dat de zogenaamde ‘doodskroon’ verandert in de ‘levenskroon’. Tegenwoordig concentreren de levenskrachten van de mens zich met het ouder worden steeds meer in het hoofd en stralen dan opwaarts als een soort kroon. Als deze concentratie voltooid is, houdt het hart op te functioneren, ook als het verder gezond is, en de dood treedt in. Vandaar de naam doodskroon. Bij het ontvangen van de levenskroon, treedt een ander proces op in het etherlichaam van het hoofd. Nu concentreren zich in het hoofd de neerwaarts stralende spirituele levenskrachten die levenwekkende krachten verspreiden in de rest van het menselijke organisme. De ontwikkeling van een dergelijke levenskroon is tegelijk een teken dat de Christus impuls aan het werk is in het etherlichaam van een mens. Door deze invloed wordt het etherlichaam van een mens ook behoed voor ‘de tweede dood’, dat wil zeggen voor het oplossen enige tijd na het overlijden. De ‘levenskroon’ is dat deel van het etherlichaam dat niet meer onderhevig is aan de dood.    

Pergamon         

De belofte die zich richt op de karmische stroom van de gemeente Pergamon gaat niet over de levensboom of de levenskroon maar over het eten van het ‘verborgen manna’ en over een ‘witte steen’ waarop een ‘nieuwe naam’ is geschreven. De spirituele impuls van de derde of Egyptisch-Chaldeeuwse cultuurperiode, die sinds die tijd in de menselijke zielen werkt, is een streven naar onsterfelijkheid van het individu en naar onderlinge harmonie tussen de onsterfelijke individuele wezens. De steen waarop een nieuwe naam is geschreven ‘die niemand kent dan wie hem ontvangt’ is het onsterfelijke Ego-wezen van de mens: het ‘Ik’ is de naam die alleen de mens zelf kan uitspreken. En het ‘verborgen manna’ is de kracht die uit afzonderlijke individuen de menselijke gemeenschap vormt. Mozes is in Tomberg’s ogen een voorbeeld hiervan die de openbaring ontving van ‘Ik ben die ik ben’ als de bron van de Ego-ervaring, terwijl de Israëlische gemeenschap die hij leidde het hemelse manna at. Het manna is de Manas-invloed die zich manifesteert wanneer mensen die leven vanuit hun innerlijke Ego tegelijk in harmonie leven. Het werkelijke ‘wij’ kan alleen realiteit worden onder invloed van het Manas (geestzelf) als het Ego-bewustzijn de stevigheid heeft verkregen van een steen.     

Er is echter ook een anti-Manas stroom die gemeenschappen vormt. Deze komt niet voort uit het bovenbewustzijn maar uit het onderbewustzijn. Tegenover de drang die voortkomt uit het bloed als de ‘Ik ben’ impuls staat de kracht van het verlangen naar seks, zoals deze werd misbruikt door Baleam bij zwart magische praktijken van de Baäl-cultus. Hier werd het ‘verborgen manna’ gezocht dat op het opwekken van onderbewuste driften met ceremoniële magie was gebaseerd. De op de Manas-invloed gebaseerde harmonie kan worden overruled door de ‘doctrine van Baleam’  en de ‘doctrine van de Nikolaïten’. Bij het eerste geval is er sprake van een valse vorm van karmische vereniging, zo geeft Tomberg cryptisch aan. En in het tweede geval gaat het om een valse vorm van Ego-ervaring door het bewustzijn in het lichaam te plaatsen waardoor een gevoel van enorme onafhankelijkheid en vrijheid ontstaat. Tegenover deze twee ontsporingen is het ‘tweesnijdende zwaard’ van het toekomstige woord van waarheid gericht van de briefschrijver, waarmee immorele en illusoire aspecten van het driftleven aan de kaak worden gesteld.

Het tegenovergestelde van het tweesnijdende zwaard is het principe van de kracht van zwarte magie die in stilte werkt en zich voedt met onderbewuste impulsen die zich verenigen. De Apocalypse noemt deze vereniging de ‘troon van Satan’, waarmee het principe van de ontwikkeling van Ahriman’s macht over de mensheid wordt aangeduid die is gelegen in de metabolische activiteit van het menselijke lichaam. Maar deze troon is ook in de werkelijkheid aanwijsbaar geweest. Bij voorbeeld als de troon van Herodes en Herodias waarbij degenen die in de nabijheid van een dergelijke troon kwamen werden ‘onthoofd’. Dit betekent dat zij hun Ego-bewustzijn moesten afleggen en daardoor blootstonden aan de invloeden van de onbewuste diepten van wat Tomberg hun metabolische organisatie noemt, waarmee hij vermoedelijk de vitale processen bedoelt. De enige manier om zich tegen zo’n troon te verzetten is door de immoraliteit ervan te ontmaskeren, zoals het tot slaaf maken van de betrokkenen, en trouw te blijven aan de Geest, zelfs tot de dood aan toe. Elke historisch nawijsbare ‘troon van Satan’ is geconfronteerd door een ‘getrouwe getuige’ van de Geest. Bij Herodes en Herodias was dit Johannes de Doper. Iedere mens die zo’n missie van ‘getrouwe getuige’ heeft te vervullen heet een ‘Antipas’,  wat volgens Tomberg betekent: een die komt ‘om samen te lijden’.

Het onthoofden neemt tegenwoordig ook een morele vorm aan waar mensen niet als individu maar als een kwantiteit, een nummer worden behandeld. Ze worden dan niet meer als gemeenschap-vormend gezien. Zoals het de zonde van Efeze was dat het ware Gewicht verviel tot zwaarte, en in Smyrna dat de ware Maatstaf verviel tot de gevangenschap van het Ego, zo is de zonde van Pergamon dat het ware Getal vervalt tot onthoofding en de mechanische unificering van de mens. De mensen kunnen niet worden opgeteld maar moeten bij hun naam worden genoemd en worden verenigd in een gemeenschap op basis van het ‘verborgen manna’.     

Thyatira

De drie grote principes die we tegenkwamen van Gewicht, Maat en Getal vertalen zich in het menselijke etherlichaam, astraallichaam en de gewaarwordingsziel resp. als Zwoegen, Lijden en Dood. Het belangrijkste probleem voor de Egyptisch-Chaldeeuwse cultuurperiode was onsterfelijkheid, zoals tot uitdrukking komt in de Gilgamesh mythe. Bij de Perzische cultuur was dit de objectieve relatie tussen goed en kwaad en in de Zend-Avesta, het heilige boek van de oude Perzen, zijn de echo’s hiervan het voelen van het ‘kosmische jaar’ als de maatstaf voor deze relatie. Bij de Oude Indische cultuur was dit het Gewicht van menselijke activiteit in de fysieke wereld, een probleem waaraan de latere Bhagavad Gita volledig is gewijd.   

In de vierde, Grieks-Romeinse, cultuurperiode wordt aan de drie problemen van de Waarde van de wereld van de daden, de Relatie tussen goed en kwaad, en de Onsterfelijkheid, een vierde toegevoegd, het probleem van de Vrijheid. Het probleem van de Vrijheid ontmoet de mens in zijn verstand-gemoedziel. In de verstand-gemoedziel wordt de mens zich bewust van ‘dat wat hij kent en wil en niet doet en dat wat hij niet wil en toch doet’ (zie ook brief van Paulus aan de Romeinen VII:15). Hier ligt het probleem hoe het inzicht zodanige vorm kan aannemen dat het de impulsen van de natuur kan beteugelen en doorlichten. Hoe kan de natuur de Geest vrijwillig volgen? Hoe kan de Geest boven de ziel uitrijzen, niet als beheerser, maar als een weldadige Zon?

Om Vrijheid te realiseren moet het licht van het intellect niet alleen verlichten maar ook tot daden leiden. Het licht moet intensiveren tot vuur en de wil moet stevig worden als metaal.  Daarom wordt de engel van Thyatira in de vierde brief aangesproken op het ideaal van ‘ogen als vuurvlammen en voeten als kopererts.’ Christus is de kracht die het ideaal van de Vrijheid realiseert door de omzetting van licht in vuur en van wil in metaal.

Het pad naar de verwerkelijking van het ideaal van de Vrijheid ligt in de liefde (agape) die mogelijk wordt gemaakt door de Christus impuls. De engel van Thyatira bezit daarvoor niet alleen de kwaliteiten om Zwoegen, Lijden en Dood te hanteren maar ook een vierde waarmee het realiseren van Vrijheid mogelijk wordt. De noodzaak van het Zwoegen vraagt dienen (diakonia), de noodzaak van het Lijden vraagt geduld (hypomone) en de noodzaak van de Dood vergt geloof  (pistis). De vierde kwaliteit waarover de engel van Thyatira beschikt is de liefde. In de Grieks-Romeinse cultuurperiode moet de mens bereid zijn het kruis te dragen in de geest van dienen, geduld, geloof en vrijheid in liefde. Liefde is de essentiële openbaring van het ware Ego. Tomberg ziet als de taak van de Grieks-Romeinse cultuurperiode het dragen van dit kruis van vier innerlijke kwaliteiten, die voortkomen uit het kruis van Gewicht, Maat, Getal en Ego; en ziet dit bevestigt in: ‘Ik werp op jullie geen andere last; maar wat je hebt, houdt dat, tot ik kom.’

Tomberg ziet tevens een ander kruis van innerlijke kwaliteiten dat opponeert tegen dit kruis van de evolutie naar de Geest. Een kruis waarbij het Lijden wordt vermeden zonder te hoeven Zwoegen; en de Dood wordt ontvlucht, zoals dit werd geleerd door de Sybillijnse school en haar vertegenwoordigster de ‘vrouw Jezabel die zichzelf een profetes noemt’.  Hier ligt de verbinding met de Israëlische koningin Jezabel die zich verzette tegen de Joodse profeten door te verlangen dat bij het dilemma tussen het volgen van het verstand of de natuurlijke neigingen de mensen hun vrijheid ondergeschikt moesten maken aan de leiding van de duistere Sybillijnse inspiraties. De spirituele passiviteit die hieruit volgde, leidde tot een apathie en ongevoeligheid tegenover het Lijden die niet het resultaat was van de kracht van het oefenen van geduld. Deze mensen verloren het gevoel voor gedefinieerde en individuele zaken en zagen dat alles in alles voortleefde, dat alle paden tot hetzelfde doel leiden, het doel van de eenwording met de totaliteit van de Natuur. Zo werd de angel uit de Dood gehaald. Dit monisme ontkende de werkelijkheid en betekenis van het Getal. Het conflict met de Dood werd vermeden want de individualiteit had geen prijs. In de Apocalypse wordt dit ‘het bedrijven van ontucht’ genoemd. De individualiteit is het idee van het ware Getal en dit vereist een strikte en precieze organisatie die op één manier verloopt en die leidt tot één ideaal. Bij de Sybillijnse school heerst de verleiding om het Ego te verliezen.

Voor een diagnose met het oog op een behandeling van deze verleidingen onderzoekt de Apocalypse ‘de nieren en de harten’ van de mensen. De nieren en harten zijn de plaatsen waar het karmische pad zichtbaar wordt voor de twee spirituele tendensen die hier spelen: die van Jezabel en die van de engel van Thyatira. De engel van Thyatira inspireert tot vrijheid door liefde vanuit het hart, en Jezabel werkt vanuit de krachten, hier aangeduid met de nieren. Zo ontstaan er ook twee verschillende karmische paden voor de remedies.

De Sybillijnse school, de stroom van de nieren, stond vroeger in hoog aanzien, maar is decadent geworden, door demonen over genomen en behoort tot ‘de diepten van Satan’. Wegens het vroegere hoge aanzien werd Jezabel tijd gegeven om tot inkeer te komen, maar dit doet zij niet. Dan wordt als remedie de openbaringsmogelijkheid langs deze weg onderbroken en komt Jezabel onder invloed van het Lijden en de Dood. ‘Zie ik werp haar neer in een ziekbed, en die met haar overspel bedrijven, in grote tegenspoed, zo zij zich niet afkeren van hun neiging tot de werken van de vrouw, en haar kinderen laat ik de dood sterven’.

De stroom van het hart moet een pad volgen waarbij het macht vergaart in de sfeer van de groepszielen van de landen (exusian epi ton ethon) en deze opbreekt in fragmenten van bewustzijnseenheden, ‘en hij zal ze hoeden met ijzeren staf, zoals pottebakkersvaten in stukken geslagen worden’. De ‘ijzeren staf’ van het Ego-bewustzijn zal macht ontvangen om de banden die de groepsziel bijeenhouden losser te maken en om de structuren die uitsluitend in de groepsziel ontstonden te versplinteren. In plaats daarvan zal een ander principe van gemeenschapsvorming opkomen: de morgenster Mercurius (astronomisch Venus), de ster van de Manas-invloed. Mars, verwant met de ijzeren staf, leidt tot het opsplitsen van gemeenschappen doordat de persoonlijkheid emancipeert van de groep. Mercurius leidt tot vorming van nieuwe gemeenschappen nadat de bloedverwantschap op de achtergrond is geraakt.

Sardes

Het verdere pad van de mens bestaat uit het zich eigen maken van de drie karmische noodzakelijkheden van Dood –  Lijden – Zwoegen, en wel zo, dat wat eerst hem van buitenaf overkwam nu van binnenuit door hem wordt gecreëerd in een geest van Vrijheid. Hierbij verandert hij karma in hogere krachten en vermogens.  De missie van de vijfde cultuurperiode staat vooral in het teken van het zich opnieuw uiteen zetten met de Dood. De moderne samenleving dankt zijn uitbreiding bijvoorbeeld aan de samenwerking van twee krachten: die van het abstracte denken in onze binnenwereld en die van de mechanische krachten in de buitenwereld. Het denken kan door de theoretische procedure tot zijn schaduw (abstractie) worden terug gebracht en vrij worden toegepast op elk gewenst terrein. Ook kan de mens naar willekeur omgaan met de mechanische krachten in de natuur, vooral met de krachten die vrijkomen bij het uiteenvallen van materie. Het werken met deze krachten van de Dood brengt twee tegengestelde resultaten: het kan de innerlijke krachten van de ziel vrijmaken en wekken voor hogere activiteiten, of het kan de mens zelf mechaniseren waardoor de innerlijke krachten van de ziel in slaap vallen. Deze dodelijke adem van het abstracte en het mechanische kunnen de krachten van de bewustzijnsziel of aanblazen of geheel uitblussen. Dit maakt de test van de vijfde cultuurperiode uit. Want de werken van de Sardes cultuur zijn ‘niet volwaardig voor God’. Ze bevatten geen goddelijk leven. Daarom volgen er vermaningen om ‘wakker te worden en de levensrest, die op sterven ligt, te versterken’.

Het wakker worden, om de Dood te weerstaan, behoeft volgens Tomberg uitwerking in twee richtingen: wakker worden voor de ware aard van de mens en voor de ware aard van de wereld. De speciale missie van de Sardes-cultuurperiode is om de Christus te leren begrijpen met behulp van de zeven fasen in de wereldevolutie en de zevengelede aard van de mens.  Als de mens de doelen van de kosmische evolutie zich heeft eigen gemaakt, is het zijn opdracht om de  tempel te bouwen van de zeven gelede mens als een woning voor de ‘zeven geesten van God’.  Om deze opdracht te vervullen moet de mens het Geheugen aanspreken: het horizontale geheugen in de Tijd, dat in de Natuur is vastgelegd, en het verticale geheugen in de Ruimte, waarbij de mens zich bewust wordt van zijn eigen ware karakter.

Deze twee vormen van Geheugen worden geactiveerd als een hogere innerlijke activiteit in oppositie tot de doodskrachten binnen en buiten de mens. Het ontwaken van het Geheugen  is compleet als het door drie fasen is gegaan: eerst wordt het als intuïtie ontvangen,  vervolgens gehoord door de ziel, om daarna te herverschijnen als imaginatief beeld. Dan komt het erop aan het om te zetten in een gebruikelijk concept of een presentatie om het deel te laten uitmaken van het wakkere dagbewustzijn. De vermaning aan de engel van Sardes bevat de essentie van deze spirituele methode voor de vijfde cultuurperiode: ‘Zo gedenk dan hoe je het ontvangen hebt en gehoord hebt en bewaar het en verander je neiging!’ In de Sardes-tijd moet aan het denken toegevoegd worden de kracht van het spirituele Geheugen, zodat een hoger vermogen om tot kennis te komen ontstaat. Dat is ook nodig om de grote gebeurtenis van deze tijd te kunnen beleven: de komst van de etherische Christus. ‘Als je nu niet wakker wordt, kom ik als een dief. En niet weten zal je op welk uur ik over je kom.’ De tweede komst van Christus in de etherische wereld is de grote hoop en de grote test van de huidige tijd.  Daardoor zal de ziel de invloed van het abstracte en mechanische te boven kunnen komen. Het is de taak van de ziel om het bewustzijn te wekken voor het uur waarop de Christus kan worden ontmoet en dit uur niet te verslapen.

‘Maar je hebt enige namen in Sardes die hun gewaad niet bevlekt hebben. En zij zullen met mij wandelen in witte gewaden, want zij zijn het waard.’ De mogelijkheid van deze ontmoeting met Christus is ervan afhankelijk of er ‘namen zijn die hun kleren niet hebben bevlekt’. Om dit te begrijpen moet voor elk mens een onderscheid worden gemaakt tussen zijn objectieve invloed op de wereld en zijn persoonlijke bestemming, zijn kleine kring van het persoonlijke leven. Het eerste gebied wordt aangeduid met ‘naam’ en het tweede is zijn karmische ‘lichaam’. De ‘naam’ geeft de werkelijke betekenis weer van de openbaring van Manas door de handelingen van de menselijke ziel, terwijl het ‘lichaam’ het leven is van de ziel zelf, los van de verbinding met het Manas dat hem leidt van incarnatie naar incarnatie. De Apocalypse ziet het doorwerken van persoonlijke motieven in de objectieve missie naar de wereld als het bevlekken van het gewaad van de ‘naam’. Het lichtgewaad houdt dan op zijn lichtstralen uit te stralen en wordt donkerder. Het is de taak van de bewustzijnsziel in de Sardes cultuurperiode om te streven naar het Manas, naar de ‘naam’.  

Wanneer een voorlopig Manas stadium is bereikt, het voltooide stadium volgt pas op de Jupiter aarde, wordt de ‘naam’, dat is het deel van het astrale lichaam dat door het Manas is doorlicht, geprojecteerd in het etherlichaam. Dit kunnen we ons voorstellen, zoals een zegel in was wordt afgedrukt. De ‘naam’ wordt zo geschreven in het ‘levensboek’. De Christus impuls verandert daarbij het ‘licht’ van het astrale lichaam in het ‘leven’ van het etherlichaam. Dit leidt ertoe dat dit deel van het etherlichaam na de dood niet meer oplost. De ‘naam’ wordt onsterfelijk en wordt ‘nooit meer verwijderd uit het levensboek’. Ook leert deze ziel, als gift van Christus, het levensboek te lezen en zo toegang te krijgen tot een grote hoeveelheid wijsheid ten gunste van de mensheid en de wereld. Zo wordt ook de stekel van de Dood, die achterbleef na de Egyptisch-Chaldeeuwse cultuurperiode, verwijderd door de Vrijheid die de mens heeft verworven.

Verder zal deze mens in staat worden om het bewustzijn in stand te houden dat nodig is om de werkelijkheid van de Vader uit te houden zonder schade te ondervinden aan zijn onafhankelijkheid en vrijheid. Dit wordt mogelijk nadat Christus ’zijn naam heeft beleden voor het aangezicht van zijn Vader en zijn engelen’. Zo eindigt deze cultuurperiode met het nieuwe vooruitzicht van het opstijgen tot een werkelijke initiatie die voorheen alleen via gesloten mysteriescholen mogelijk was.

Philadelphia

Zoals het begrijpen van de Dood in de Egyptisch-Chaldeeuwse cultuur een nieuwe inhoud kreeg in de Sardes cultuurperiode in de vorm van het overwinnen van de abstracte krachten en de mechanisatie, zo staat het Lijden dat we hebben ontmoet in de Oude Perzische cultuur centraal in het bewustzijn van de zesde cultuurperiode van Philadelphia. Wat in het oude Perzië de mens van buitenaf beïnvloedde zal in de Philadelphia cultuur van binnenuit naar buiten stralen als creativiteit. De Lichtgod die in de hemel als de glorieuze zon op de zielen in het oude Perzië werkte zal in Philadelphia niet langer vanuit de lucht inwerken maar vanuit het menselijke hart naar buiten stralen. Zoroaster’s zonnegod Ormuszd (Ahura Mazda) is mens geworden, heeft de menselijke dood ondergaan en is opgestaan met Pinksteren in de menselijke harten. Met Pinksteren is de gemeenschap niet langer een cirkel om Christus, maar een cirkel van waaruit Christus zichzelf openbaart naar de omgevende wereld in een taal die iedereen kan begrijpen. 

De centrale karakteristieken van Philadelphia zijn de innerlijke drijvende kracht van de Christus in het menselijke bewustzijn en de kosmopolitische gemeenschap die uit dit bewustzijn voortvloeit. De zesde cultuurperiode kan de Pinkster cultuurperiode worden genoemd.

De menselijke beschaving is in deze tijd van de bewustzijnsziel bezig met winst, macht en plezier en neigt ertoe de christelijke elementen uit de domeinen van het dagelijkse leven, -van de wetenschap tot de commercie en de politiek-, te elimineren. Alleen nog in het ‘woord’ kan de christelijke impuls actuele werkelijkheid worden. Tegenover de miljoenen van de anti-Christ moeten ook geen christelijke miljoenen worden opgesteld, want de anti-Christ moet niet met zijn eigen wapens worden bestreden. Het bezielde woord moet tegenover deze vijandige wereld worden gesteld. Het woord dat eens goddelijk was bij God, is nu menselijk, bij de mens. Het met de geest gevulde woord kan zijn mannetje staan tegenover de massieve burcht van het menselijke fysieke bestaan. Het gaat nu om het versterken van het bewustzijn op de weg naar het Manas. En bewustzijn wordt niet versterkt door fysieke feiten tegenover andere fysieke feiten te plaatsen, maar door het bewustzijn van de waarheid. Bewustzijn sluit zich aan bij wat ‘geringe kracht’ heeft maar op waarheid berust en stelt zich op tegenover wat kolossale kracht heeft maar op leugens is gebaseerd.

Voor degenen met de bewustzijnsziel die streven naar het Manas, die in de Philadelphia cultuur worden getest, geldt: ‘Ik weet je werken! Zie, ik heb een deur voor je geopend, die niemand kan sluiten. Al heb je slechts kleine kracht, toch bewaarde je mijn woord en verloochende je niet mijn naam.’ Behalve het vermogen om het woord te spreken en idealen tegenover de uiterlijke werkelijkheden te stellen, geldt dat deze ook doorstraald moeten zijn door het morele leven van de Christus impuls. Aan het begin van de zesde cultuurperiode zullen het spreken van het woord en de morele logica sterk ontwikkeld zijn en worden ondersteund door de komst van de Maitreya Buddha, de in het Boeddhisme verwachte toekomstige Buddha. 

In de oude mysteriën werd terug gekeken naar het verleden om de openbaringsstroom van de geestelijke wereld te vinden. In de zesde cultuurperiode wordt autoriteit ontleend aan een steeds meer toenemende openbaringsstroom van apocalyptische wijsheid van de toekomst. Men ontwikkelt trouw aan de toekomst. De plaats die weer wordt ingericht voor de dingen van God noemt de Apocalypse de ‘tempel’ waar degene die ‘overwint’ tot een ‘pilaar’ gemaakt wordt en die daar ‘nimmer hoeft uit te gaan’. Deze tempel is een voorafschaduwing van het nieuwe Jeruzalem, de Jupiter aarde. In het  verleden voelde de mens zich als behorende tot de geestelijke wereld. Hij stond met zijn voeten op de aarde, maar de geestelijke wereld maakte hem lichter zodat hij niet naar beneden zakte. In de zesde cultuurperiode voelt de mens het zo dat hij het is, terwijl hij op de aarde staat, die de geestelijke wereld draagt daarbij steunend op zijn Ego in plaats van op de grond. De mens met het Manas-bewustzijn zal een veel sterker Ego hebben dan tegenwoordig en hij zal zich tegelijk universeler voelen als deel van een wonderbaarlijk tempelgebouw.

Het Manas-bewustzijn kent drie stadia die in de Apocalypse in de vorm van drie namen zijn geschreven op de pilaar: de naam van het nieuwe Jeruzalem, de nieuwe naam van Christus en de naam van God. Het zijn de drie hogere stadia van de uit zeven stadia bestaande Oude Perzische inwijding die later werd voortgezet in de oude Mithras mysteriën, en die genoemd werden: de Pers, de Zonneheld en de Vader.  Hierbij wordt het toenemende werkingsgebied van de verantwoordelijke aangegeven. Een Pers is de mens die bewust wordt van de sfeer van het land en de bijbehorende volksziel, de aartsengel, en zich bewust verantwoordelijk voelt voor deze missie. De Zonneheld voelt zich verantwoordelijk naar de natuur en absorbeert het zonnewezen van de Christus in het menselijke Ego opdat heling naar de natuur door spiritueel licht en warmte wordt uitgestraald. Een ingewijde bereikte het stadium van Vader wanneer hij bewust werd van de missie van de mens richting het kwade in de wereld om het kwade te transformeren naar de hoogste vorm van het goede. De stadia van ‘de naam van de stad’, de ‘naam van Christus’ en de ‘naam van God’ zijn in essentie herhalingen op hoger niveau van deze Perzische inwijdingsgraden.  Het eerste Manas-bewustzijn uit zich als fundament voor de sociale gemeenschap en is verbonden met de Heilige Geest. Het tweede Manas-bewustzijn richt zich op het helen van de natuur, waarbij de nieuwe naam van Christus aangeeft dat hij daarbij ook helend zal optreden naar de elementaire wezens in de natuur. Het derde Manas-bewustzijn betreft hen die van de Vader-god bewust zijn en hun wil geheel in zijn dienst stellen om het kwade te veranderen in het goede.

De dragers van het eerste stadium van het Manas-bewustzijn, gericht op de sociale gemeenschap, vormen de werkelijke vertegenwoordigers van de Philadelphia cultuur, die in het begin slechts uit een kleine groep zal bestaan. Zij zullen tegengewerkt worden door een andere gemeenschap die net als in de brief aan Smyrna wordt aangeduid als de synagoge van Satan, de gemeenschap van Ahriman. Deze wij-gemeenschap zal bestaan uit individuele mensen die zijn opgenomen in een onpersoonlijk machtssysteem. Zij zullen, aldus Tomberg, de gemeenschap met het Manas-bewustzijn alleen kunnen begrijpen waar ze de Christus liefde ervaren: ‘Zie, maken zal ik, dat zij komen, en zich neerwerpen voor je voeten, en bekennen, dat ik je heb geliefd.’

De Manas-mensen hebben als pilaren in de tempel een permanente openbarende verbinding (‘open deur’) met de geestelijke wereld. Dit toont zich voor het helderziende oog als een speciale verschijning van het etherische hoofd in de vorm van een stralende kroon die de afdalende en opstijgende stromen laat zien. Maar deze kroon vertegenwoordigt ook bepaalde risico’s. De opstijgende stroom kan gaan overheersen, bijvoorbeeld bij bepaalde vormen van Yoga, waarbij het bewustzijn losraakt van het lichaam en het hogere bewustzijn wegdrijft. Als dit gebeurt raakt deze mens op het pad van Lucifer. Zijn kroon is hem dan ontnomen. Dat verhindert dan het binnenkomen van de afdalende Christus impuls: ‘Houdt wat je hebt, opdat niemand je kroon neemt.’       

De aspecten van de Christus die in het bijzonder werkzaam zijn in deze zesde cultuurperiode hebben te maken met zijn functie als inwijder die maakt dat logica en moraliteit, het heilige en waarachtige, als eenheid gaan functioneren. Deze eenheid opent de deur naar de geestelijke wereld. Morele logica komt voort uit deze Christus impuls: ‘Zo spreekt de heilige, de waarachtige, die de sleutel van David heeft; die opent, en niemand kan sluiten, die sluit en niemand kan openen.’ David’s karakter beantwoordde aan het Manas-bewustzijn waardoor uitwisseling met de geestelijke wereld mogelijk wordt. Christus verschijnt daarbij als de inwijder die optreedt als de Grote Wachter aan de Drempel.

Laodicea

De zevende cultuurperiode zal de wederopstanding zijn van de Oude Indische cultuurperiode. Wat in de periode van Efeze als bewustzijn in de mens afdaalde vanaf de hemel via de zeven sterren in de zeven kandelaars op aarde zal nu herverschijnen als bewustzijn dat in de mens wordt geopenbaard. Dit bewustzijn bevat een grote morele en spirituele synthese van alles wat de ziel vele levens heeft ervaren. Dit wordt samengevat in het woord ‘AMEN’, dat betekent een alomvattende wijsheid die zeker waar is. Het Christus wezen zal in de zevende cultuurperiode ontdekt worden als de AMEN. De mens zal op nog intiemere voet met de Christus omgaan dan het door Christus geïnspireerd worden. ‘Als iemand hoort mijn stem en opent de deur, ik zal bij hem binnen komen, en het maal met hem houden, en hij met mij.’ Nu zal Christus ook via intuïtieve kennis worden gekend. Dat is de betekenis van ‘het maal houden’. Bij de intuïtie kent men niet alleen de ander, maar men wordt ook gekend. Het brood dat bij deze communie wordt gegeten wordt door elk aan elk aangeboden.

De test van de zevende cultuurperiode zal zijn om niet te zwichten voor de verleiding om tevreden te zijn met de wijsheidsrijkdommen uit het verleden en te denken verder niets meer nodig te hebben. Want hij is ‘arm en naakt en blind’ waar het gaat hoe zijn wijsheid wordt ingezet voor de mensheid. Als hij het Zwoegen vermijdt en niet zijn toegang tot de wijsheid zelfloos inzet, zal een stilstand in de evolutie resulteren. Blijft zijn ziel ‘heet noch koud’ en ontbeert deze de geestelijke nederigheid om zijn wijsheid dienstbaar te maken voor de toekomst van de mens, dan zullen kastijdingen volgen. ‘Ik tuchtig allen die ik liefheb.’ Christus zal uit zijn mond spugen die elementen die zijn vastgeroest opdat deze schok hen alsnog kan bevrijden uit hun zelfgenoegzaamheid.  

Wie het gevaar van het ontstaan van zelfgenoegzaamheid door het beschikken over wijsheid weet te weerstaan zal door Christus uitgenodigd worden om met hem zijn missie te volbrengen. ‘Wie overwint, ik zal hem nodigen met mij te zitten op mijn troon, net zoals ik heb overwonnen en mijn plaats gevonden heb bij mijn Vader, op zijn troon.’

Tot slot wordt er nogmaals op gewezen dat de inhoud die hier is weergegeven berust op de inzichten van Valentijn Tomberg. Het is aan ieder om ze zelf op waarheid te onderzoeken.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.