Kees Zoeteman en Astrid van Zon
Veel mensen hebben wel eens gehoord van de beroemde houtsneden over de Apocalypse van de Duitser Albrecht Dürer (1471-1528). Hij staat bekend om zijn verfijnde techniek bij het maken van gravures en houtsnedes die overal in Europa navolging vond. Door zijn reizen naar Italië maakte hij van dichtbij kennis met de renaissance. Hij werkte voornamelijk in zijn geboortestad Neurenberg. Hij was een tijdgenoot van Jeroen Bosch (ca. 1450-1516) die Johannes de Doper schilderde en Johannes op Patmos en van Matthias Grünewald (ca 1470-1528), de maker van het beroemde Isenheimer Altaar te Colmar.
De Apocalypse en elementen daaruit waren in trek rond het jaar 1500, ook omdat halverwege het millennium grote veranderingen en onheil werden verwacht. Op zulke momenten wordt vaak naar de Apocalypse gekeken om de maatschappelijke verschijnselen te duiden en houvast te vinden. Overigens is het wel merkwaardig dat al snel na dit moment in de geschiedenis de belangstelling voor de Apocalypse verdampte. Sommigen wijten dit aan de opkomst van een nieuwe tijdgeest onder aanvoering van aartsengel Gabriël (regeerperiode 1510-1879). In 1520 weet Luther al geen raad meer met de Apocalypse omdat hij meent dat Christus er niet in voor komt. Het zal duren tot Michael tijdgeest wordt (1879-ca. 2400) voor hernieuwde aandacht voor de Apocalypse ontstaat.
Ook de uitvinding van het drukken van boeken met losse letters, gedaan in 1439 door de Duitse drukker Johannes Gutenberg, droeg bij aan de populariteit van Dürer’s Apocalypsis cum figuris. Deze Latijnse versie verscheen nog in hetzelfde jaar 1498 als de oorspronkelijke Duitse versie van het boek. In 1511 gaf Dürer opnieuw een Latijnse versie uit waarbij een titelpagina met afbeelding was toegevoegd en ook een afbeelding van Johannes als martelaar te Rome. Van de in totaal 16 figuren hebben er 14 betrekking op de tekst van de Apocalypse.
Een exemplaar van deze Apocalypse uit 1511 bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam en met een groepje geïnteresseerden bezochten we op 7 november 2023 de studiezaal van het Rijksmuseum waar de 16 figuren voor ons waren uitgestald.
Voor een toelichting wordt de lezer verwezen naar https://dewiki.de/Lexikon/Apokalypse_(D%C3%BCrer)#Die_einzelnen_Holzschnitte en https://dewiki.de/Media/Datei:Durer-vision-hires.gif.
De titelpagina van de uitgave van 1511 toont Johannes vergezeld van een adelaar en de hemelse jonkvrouw met kind. Ook is een figuur opgenomen van de marteling die Johannes als christen in Rome moest ondergaan op last van keizer Domitianus door met kokende olie overgoten te worden. Nadat hij dit op wonderbaarlijke wijze overleefde, werd hij naar Patmos verbannen.
Het visioen met de zeven lichten
De reeks figuren van de Apocalypse begint met de Mensenzoon temidden van zeven kandelaren die de zeven gemeenten Efeze, Smyrna, Pergamon, Thyatira, Sardes, Philadelphia en Laodicea voorstellen, zoals in de kern verwoord in de volgende tekst.
Op.1:12-16: Ik keerde mij om, om te zien de stem, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde zag ik zeven gouden kandelaars en te midden van de kandelaars Eén gelijk een Mensenzoon, gekleed in golvend bewegend gewaad, en omgord bij de borst met een gouden gordel. Zijn hoofd echter en zijn haren glanzend wit, als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als vuurvlammen en zijn voeten als messing, in de oven gloeiend gemaakt, en zijn stem als de stem van een veelheid van waterstromen. En hij hield in zijn rechterhand de sterren, zeven, en uit zijn mond ging een zwaard, een tweesnijdend scherp, en zijn aangezicht, stralend gelijk de zon schijnt in haar kracht.
Deze eerste figuur van Dürer toont een indrukwekkende gestalte, zittend op wat lijkt op een regenboog, met 7 sterren in zijn rechterhand en een geopend boek in zijn linker. Dit laatste is niet op de tekst gebaseerd en een vrije toevoeging van Dürer. De gouden gordel bij zijn borst ontbreekt. Wel zien we het tweesnijdende zwaard uit zijn mond. Ook de zeven kandelaars zijn afgebeeld. De wolken zijn door Dürer toegevoegd en suggereren dat we kijken in een andere dimensie. Op de voorgrond zien we de knielende Johannes op de rug.
De 24 Oudsten voor Gods troon
De volgende figuur laat zien wat Johannes waarneemt als hij door een engel mee omhoog wordt genomen en de troon van God aanschouwt. Daarmee slaat Dürer de inhoud van de teksten van de brieven die Johannes in opdracht van Christus naar de zeven gemeenschappen van christenen moet sturen over. In deze brieven worden we voorbereid op de grote ontwikkelingsopgaven van de mensengemeenschappen in de Na-Atlantische tijd.
In deze tweede figuur is opnieuw met behulp van wolken aangegeven dat we de troon van God aanschouwen in een andere dimensie die boven de fysieke wereld uitgaat. We kijken langs twee opengeslagen deuren de hemel in. Gods troon is omringd door een regenboog in een ring waar ook de zeven lichten voor zijn troon zijn te vinden. Met God zit ook het Lam op de troon en het houdt zijn voorpoten op het gesloten boek dat God op zijn schoot heeft. We kunnen vier gevleugelde diergestalten ontdekken om het regenboog gebied: een leeuw, een stier, een adelaar en een mensengestalte. Daaromheen staan de 24 oudsten die hun kroon veelal in hun hand houden. Op de voorgrond zien we Johannes op de rug en voor hem bevindt zich vliegend de engel die hem heeft aangesproken.
Deze afbeelding is ontleend aan Op. 4: 1-11:
Hierna zag ik, en zie, in de hemel een geopende deur; en de stem, de eerste, die ik als een bazuin tot mij had horen spreken, die sprak: Stijg omhoog tot mij, en tonen zal ik je, wat hierna geschieden zal!
Direct was ik in de geest. En zie, een troon rees op in de hemel, en op de troon Eén zittende, en de zittende met een voorkomen als de steen jaspis en sarder, en een stralenkrans rondom de troon, met een voorkomen als de steen smaragd. En rondom de troon vierentwintig tronen. En op de tronen vierentwintig oudsten, zittend in glanzende witte gewaden, en op hun hoofden gouden kronen. En van de troon gaan uit bliksemstraal, stemgeraas en donderslag. En zeven vuurfakkels branden voor de troon, welke zijn de zeven geesten van God en voor de troon als ware het een glazen zee, gelijk kristal.
En in het midden van de troon en rondom de troon vier diergestalten vol ogen, van voren en van achteren. De eerste diergestalte gelijk een leeuw, en tweede diergestalte gelijk een stier, en de derde diergestalte met een uiterlijk als een mens en de vierde diergestalte als een vliegende adelaar. Elk van de vier diergestalten heeft zes vleugels rondom, en van buiten en van binnen zijn ze vol ogen. En rust hebben zij niet, noch overdag, noch ‘s nachts, voortdurend roepen zij: Heilig, heilig, heilig, God de Heer, de Alomvattende, die was, en die is, en die komt.
Steeds wanneer de diergestalten geestlicht en eer en dankoffer brengen aan hem, die gezeten is op de troon, die leeft van eonen tot eonen, zo vallen de vierentwintig oudsten neer voor hem, die op de troon zit, en aanbidden, die leeft van eonen tot eonen, en werpen hun kronen neer voor de troon, en spreken:
Waardig bent u, o Heer, onze God, om te ontvangen het geestlicht, de eer en macht want u schiep het Al, en door uw wil heeft het bestaan en is het geschapen.
Het openen van de eerste vier zegels en de vier apocalyptische ruiters
Het Lam neemt vervolgens het boek dat met zeven zegels is verzegeld en opent deze één voor één. Dürer voegt de visioenen die bij het openen van de eerste vier zegels verschijnen samen tot één figuur en maakt daarmee een afbeelding die tot op de dag van vandaag populair is gebleven. Het is een van zijn meest bekende werken.
In de tekst worden de vier paarden aangeduid met respectievelijk de kleuren wit, rood, zwart en vaal groen. Dat kon Dürer niet doen en we moeten de vier ruiters daarom herkennen aan hun attributen zoals een boog, een zwaard, een weegschaal en een hooivork. Het afdalen van de geestelijke kracht die door deze ruiters wordt uitgedrukt is uitgebeeld door de ruiters in steeds lagere positie weer te geven.
De tekst die in deze figuur is samengevat is afkomstig van Op. 6: 1-8:
En ik zag, het Lam opende het eerste van de zeven zegels, en daarop hoorde ik een van de vier diergestalten roepen, met een stem als een donderslag: Kom! En ik zag, en zie, een wit paard, en hij die daarop zat, had een boog, En hem werd een kroon gegeven,
en hij trok er op uit als een overwinnaar en om te overwinnen.
En nadat het opende zegel twee, hoorde ik de tweede diergestalte roepen: Kom! En er kwam naar voren een ander paard, vuurrood, en hij die daarop zat werd gegeven weg te nemen de vrede van de aarde en dat ze elkaar zouden afslachten, En er werd hem gegeven een groot zwaard.
En nadat het opende zegel drie, hoorde ik de derde diergestalte roepen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand, En ik hoorde als een stem in het midden van de vier diergestalten: Een maatje tarwe voor een penning, en drie maatjes gerst voor een penning, en beschadig de olie en de wijn niet.
En nadat het opende zegel vier, hoorde ik de stem van de vierde diergestalte zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de Dood; En de Hades volgde hem en hun werd macht gegeven over het vierde van de aarde, om te doden met zwaard en honger, en met de pest, en door de wilde dieren van de aarde.
De opening van het vijfde en zesde zegel
Vervolgens beeldt Dürer de teksten van het openen van het vijfde en zesde zegel tezamen uit. Bovenin de figuur is het bij het vijfde zegel genoemde altaar afgebeeld met daaronder de zielen die zijn gedood om hun getuigenis van het Woord van God en die een wit gewaad krijgen. Daaronder zien we de gevolgen van het openen van het zesde zegel waarbij een aardbeving optreedt, de zon zwart wordt en de maan bloedrood, sterren van de hemel op aarde vallen en de mensen zich verbergen voor de toorn van degene die op de troon zit. Maar zij bekeren zich niet. Op. 6: 9-17:
En nadat het opende zegel vijf, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die hun leven gegeven hadden omwille van het Woord van God, en om de overtuiging waaraan zij vasthielden. En zij riepen met luide stem: Tot wanneer nog, o heerser, u heilige en waarachtige, oordeelt u niet en eist u ons bloed niet terug van de bewoners van de aarde? En aan een ieder werd een wit gewaad gegeven. En er werd hen gezegd, dat zij nog een kleine tijd rusten mochten, totdat ook de tijd vol geworden was van hun mededienaren en hun broeders, die gedood zouden worden, net als ook zij.
En ik zag, en het Lam opende zegel zes, en zie een grote aardbeving geschiedde, en de zon werd zwart als een rouwgewaad van haar, en de volle maan werd bloedrood, En de sterren van de hemel vielen op aarde, zoals een vijgenboom zijn vruchten afwerpt als hij door een sterke wind geschud wordt; En de hemel week terug, als een boekrol die opgerold wordt. En alle bergen en eilanden werden van hun plaatsen weggerukt. En de koningen van de aarde, en de groten, en de legerleiders, en de rijken, en de sterken, en de slaven zowel als de vrijen, verborgen zich in de spelonken, en in de steenrotsen van de bergen. En ze zeiden tot de steenrotsen: Val op ons, en verberg ons voor het aangezicht van degene, die zit op de troon, en voor de toorn van het Lam. Want gekomen is de grote dag van hun toorn en wie kan daarbij standhouden?
De vier engelen met de winden en de 144.000 verzegelden
In een tussenbeeld na het openen van het zesde zegel, worden we geïnformeerd over de samenhang tussen hemelse en aardse zaken, zoals de krachten die het stormen van de winden beheersen en het verzegelen van de dienaren van God aan hun voorhoofd. We zien boven in het centrum een engel met een T-vormig kruis die de leiding heeft over vier engelen die linksonder op de voorgrond staan met hun zwaarden. Zij beheersen met hun blik kennelijk de vier winden op de hoeken van de aarde die boven hun hoofden in de lucht zijn afgebeeld. Rechts op de voorgrond zien we een zesde engel die bij de toegestroomde 144.000 mensen een beschermend zegel op het voorhoofd aanbrengt, voordat de winden losgelaten gaan worden.
Op.7:1-8
Hierna zag ik vier engelen staan op de vier hoeken van de aarde, tegen houdend de vier winden van de aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enige ergens staande boom.
En ik zag een andere engel opstijgen waar de zon opkomt, die had het zegel van de levende God, en hij riep met luide stem tot de vier engelen, die gegeven was de aarde en de zee te beschadigen: Beschadig de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienaren van onze God aan hun voorhoofd hebben verzegeld.
En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertig duizend verzegelden uit alle stammen van Israël; uit de stam van Juda twaalf duizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalf duizend verzegelden, uit de stam Gad twaalf duizend verzegelden, uit de stam Asser twaalf duizend verzegelden, uit de stam Naftali twaalf duizend verzegelden, uit de stam Manasse twaalf duizend verzegelden, uit de stam Simeon twaalf duizend verzegelden, uit de stam Levi twaalf duizend verzegelden, uit de stam Isaschar twaalf duizend verzegelden, uit de stam Zebulon twaalf duizend verzegelden, uit de stam Jozef twaalf duizend verzegelden en uit de stam Benjamin duizend verzegelden.
Het zevende zegel en de eerste vier bazuinen
Vervolgens slaat Dürer een vooruitblik op de menigte in witte gewaden voor Gods troon, die na het verzegelen in Op.7: 9-17 wordt beschreven, over. Hij gaat door naar het openen van het zevende zegel en naar wat daarop bij het blazen van de eerste vier bazuinen volgt. Na het openen van het zevende zegel gooit de engel bij het altaar het vuur uit het wierookvat op de aarde terwijl de rook van de wierook met de gebeden van de heiligen opstijgt tot God die achter deze engel staat.
Dat het om de eerste vier bazuinen gaat, blijkt uit het naar beneden gericht zijn van vier bazuinen waarop engelen blazen terwijl er drie omhoog geheven bazuinen zijn waarop nog niet geblazen wordt. De engel midden rechts blaast de eerste bazuin waardoor hagel gemengd met vuur, doorstraald door de bloedrode maan, op de aarde valt. De engel midden links blaast de tweede bazuin waardoor een vuurstroom op aarde valt. Linksboven blaast de derde engel op zijn bazuin en een ster valt op een vierkant bouwwerk dat doet denken aan een waterreservoir. De engel rechtsboven blaast de vierde bazuin die verduisterend werkt op zon en maan. Tenslotte zien we in het centrum van de figuur een adelaar die roept ‘webebe’, duidend op wat nog aan rampspoed zal komen als de laatste drie bazuinen zullen worden geblazen.
Deze figuur vat de teksten samen van Op.8:1-13.
Nadat het opende zegel zeven, kwam er een zwijgen in de hemel, wel een half uur lang, en ik zag de zeven engelen, die voor God staan; en er werden hen gegeven zeven bazuinen. En er kwam een andere engel naar voren, en liep naar het altaar met een gouden wierookvat. En hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij het bij de gebeden van alle heiligen zou leggen op het gouden altaar voor de troon.En de rook van het reukwerk steeg op, met de gebeden van de heiligen, van de hand van de engel tot God. En de engel nam het wierookvat, en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp het op de aarde. En plotseling volgden bliksemschicht, donderslag, stemgeraas en aardbeving. En de zeven engelen met de zeven bazuinen maakten zich klaar om de bazuinen te blazen.
En de eerste engel blies de bazuin, en er kwamen hagel en vuur, met bloed gemengd,
en werden op de aarde geworpen, en het derde van de aarde verbrandde, en het derde van de bomen verbrandde, en al het groene gras verbrandde.
En de tweede engel blies de bazuin, en een golvende vuurstroom, groot als een brandende berg, werd in de zee geworpen. En het derde van de zee werd bloed. En het derde van de levende wezens in de zee stierf, en het derde van de schepen verging.
En de derde engel blies de bazuin, en er viel uit de hemel een grote ster, als een fakkel vlammend, En de ster viel op het derde van de grote rivieren en op de waterbronnen. En de naam van de ster wordt genoemd Alsem. En het derde van de wateren werd tot alsem. En veel mensen stierven vanwege de wateren, want zij waren bitter geworden.
En de vierde engel blies de bazuin, en er werd geslagen het derde van de zon, en het derde van de maan, en het derde van de sterren, opdat een derde van hen zou verduisteren en het derde van de dag zijn licht zou verliezen, en de nacht evenzo.
En ik zag en hoorde een adelaar, die vloog in het midden van de hemel en ik hoorde hem met machtige stem roepen: Wee, wee, wee, de bewoners van de aarde, vanwege de bazuinroep van de drie engelen, die nog de bazuinen zullen blazen.
De zesde bazuin en de vier wrekende engelen
De volgende figuur verbeeldt de tekst die over het blazen van de zesde bazuin gaat. Verwarrend is dat God vier bazuinen in zijn handen houdt en dat een vijfde bazuin geblazen wordt. De bij de vijfde bazuin horende figuur wordt echter niet getoond. Immers onder het altaar is een leger van ruiters op paarden getoond die hoofden hebben als leeuwen en staarten als slangen. Dit is duidelijk de beschrijving die bij de zesde bazuin hoort. Ook beschrijft de zesde bazuin het ontbonden worden van de vier engelen die wrekend op het onderste deel van de figuur met hun zwaarden tekeer gaan. De tekst constateert dat de mensen die niet gedood worden bij het blazen van de zesde bazuin zich toch niet bekeren.
Het weglaten van de vijfde bazuin door Dürer leidt er ook toe dat hij geen afbeelding heeft gemaakt van de ster die uit de hemel op de aarde valt en die de sleutel krijgt waarmee de put van de afgrond geopend wordt. Hieruit stijgt een walm van sprinkhanen op die de zon verduisteren en de mensen kwellen die niet het zegel op hun voorhoofd gekregen hebben. Deze scene van de put van de afgrond komt bij Dürer wel terug aan het einde van de figurenreeks als Satan voor duizend jaar in de afgrond met ketens wordt opgesloten.
Op.9:13-21:
En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier hoornen van het gouden altaar dat voor God staat. Deze sprak tot de zesde engel, die de bazuin vasthield: Ontbindt de vier engelen, die gebonden zijn bij de grote rivier de Eufraat! En de vier engelen werden ontbonden, die klaar stonden voor het uur en de dag en de maand en het jaar, om te doden het derde van de mensen. En het getal van de ruiterlegers was: tweemaal tien duizenden van tien duizenden; want ik hoorde het uittellen.
En zodoende zag ik in dit gezicht, de paarden en die daarop reden, ze droegen pantsers, vuurrood en hyacintblauw en zwavelkleurig, en de hoofden van de paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun muilen kwamen vuur en rook en zwavel.
Door deze drie plagen werd het derde van de mensen gedood; door het vuur, en de rook, en de zwavel, naar buiten stromend uit hun muilen.
De macht van deze paarden is in hun muil en in hun staarten; want hun staarten zijn als slangen met koppen waarmee ze schade toebrengen.
En de overige mensen, die niet werden gedood door deze plagen, keerden zich toch niet af van de werken van hun handen, door niet meer te aanbidden de demonen en de afgodsbeelden, de gouden, en zilveren, en koperen, en stenen, en houten, die noch kunnen zien, noch horen, noch wandelen. En zij wendden zich niet af van hun moorden, noch van hun gifdranken, noch van hun ontucht, noch van hun diefstallen.
De sterke engel die zweert dat er geen tijd meer zal zijn en Johannes eet het boekje
Zoals na het zesde zegel een tussenbeeld wordt gegeven, is dat ook na de zesde bazuin het geval. Hier is dat een beeld van een cruciaal moment in het boek van de Apocalypse, het moment dat de fysieke aarde gaat verdwijnen en de verzegelde mensen een drempel in bewustzijn overgaan. Die drempel wordt gesymboliseerd door een engel die met één voet op de aarde staat en met de andere op de zee. Het verdwijnen van de tijd en ruimte van de fysieke wereld zoals we die kennen komt tot uiting als de engel zweert dat er geen tijd meer zal zijn. Dürer beeldt de engel uit met enkele losse elementen zoals zijn hoofd onder een regenboog, zijn handen met het geopende boekje en zijn benen en voeten als brandende zuilen. Hij is omhuld door wolken om zijn anders geaard zijn te benadrukken. Boven deze engel zweeft nog een tweede engel die Johannes begeleidend toespreekt. Het open boekje is symbool voor het inzicht dat Johannes heeft gekregen doordat het boek op Gods schoot is ontzegeld en hij deze kennis nu moet verteren.
Op.10: 1-11:
Ik zag een andere machtige engel neerdalen uit de hemel, bekleed met een wolk en de regenboog boven zijn hoofd, en zijn gelaat als de zon, en zijn voeten als zuilen van vuur en hij had in zijn hand een geopend boekje. En hij zette zijn voet, de rechter, op de zee, de linker op de aarde en riep met luide stem, zoals een leeuw brult. En nadat hij had gebruld lieten zeven donderslagen hun stemmen uitbarsten.
En nadat de zeven donderslagen hun stemmen hadden laten uitbarsten, wilde ik het opschrijven echter ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel wat de zeven donderslagen spraken, en schrijf dat niet!
En de engel, die ik staan zag op de zee en op de aarde, hief zijn hand, de rechter, op naar de hemel en hij zwoer bij degene, die leeft van eonen tot eonen, die geschapen heeft de hemel en wat daarin is, en de aarde en wat daarin is, en de zee en wat daarin is: Tijd zal er niet meer zijn! Want in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij de bazuin zal blazen, dan zal het mysterie van God worden voltooid zoals hij het zijn dienaren, de profeten, heeft verkondigd.
En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, sprak opnieuw met mij, en zei: Ga, neem het geopende boekje in de hand van de engel, die daar op de zee en op de aarde staat! En ik trad toe op de engel, en vroeg hem, mij te geven dat boekje. En hij zei tot mij: Neem het en eet het op. En het zal bitter zijn in je buik maar in je mond zal het zoet zijn als honing. En ik nam dat boekje uit de hand van de engel, en ik at het, en het was in mijn mond zoet als honing, en nadat ik het ingeslikt had, was het bitter in mijn buik.
En er werd mij gezegd: Je moet opnieuw profeteren voor natiën, en volken en mensen met diverse talen en vele koningen.
De vrouw bekleed met de zon en de zevenkoppige draak
Met de beelden die in hoofdstuk 11 van de Apocalypse staan, zoals de twee getuigen die door het beest uit de afgrond worden gedood en het blazen van de zevende bazuin waarbij God en Christus het koningschap van de rijken van de wereld op zich nemen, kan Dürer kennelijk minder uit de voeten want hij slaat ze over. Ook het openen van de tempel in de hemel beeldt hij niet uit, maar wel het daarna zichtbaar wordende en overbekende beeld van de zwangere vrouw omkleed met de zon en de maan onder haar voeten. Zij gaat een mannelijk kind baren dat echter dreigt verslonden te worden door een zich omhoog rekkende zevenkoppige draak.
Dürer toont bovenaan de figuur God bij wie het net geboren knaapje door engelen in veiligheid wordt gebracht. De hemelse jonkvrouw lijkt onaantastbaar voor de draak, maar zij zal vluchten naar de woestijn, de aarde, en daar zal de draak nadat hij uit de hemel wordt gestoten, zoals in het volgende beeld zichtbaar wordt, de vrouw en haar kinderen achtervolgen onder meer door een waterstroom achter haar aan te slingeren. Dürer vermengt hier de jonkvrouw van dit visioen die in de hemel verschijnt met de naar de aarde gevluchte vrouw uit het volgende.
Op. 12:1-6:
Een groot teken verscheen aan de hemel: Een vrouw, omhuld met de zon; en de maan onder haar voeten, en op haar hoofd een krans van twaalf sterren;
En zij was zwanger, en door de weeën en de pijn van het baren, schreeuwde zij het uit.
En een ander teken verscheen aan de hemel: zie, een grote draak, vuurrood, met zeven hoofden en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven diademen. En zijn staart veegde weg het derde van de sterren van de hemel en wierp ze neer op de aarde. En de draak stond hoog opgericht voor de vrouw, die baren zou, opdat hij, wanneer zij gebaard zou hebben, haar kind zou verslinden.
Zij baarde een mannelijk kind, dat zal hoeden alle volken met ijzeren staf. En haar kind werd weggerukt naar God en naar Gods troon.
En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een schuilplaats had, die door God voor haar gereed gemaakt was, opdat zij daar gevoed zou worden twaalf honderd en zestig dagen.
De strijd van Michael met de draak in de hemel
Ook het tweede visioen na het blazen van de bazuinen heeft een klassiek karakter. De strijd tussen aartsengel Michael en de draak in de hemel, waarbij de draak uit de hemel op de aarde wordt geworpen, heeft eeuwenlang een prominente plaats in de kerken gekregen. Dürer heeft Michael samen met drie andere engelen afgebeeld, strijdend met draken. Zoals hiervoor vermeld is de achtervolging door de neergeworpen draak van de vrouw door Dürer gedeeltelijk verwerkt in de vorige figuur van de vrouw bekleed met de zon en hier weg gelaten.
Op. 12: 7-17
Hevige strijd laaide op in de hemel: Michael en zijn engelen streden tegen de draak. En de draak streed te midden van zijn engelen maar hij zegevierde niet. En er was geen plaats meer voor hen in de hemel.
Neergeworpen op de aarde werd de grote draak, de oeroude slang, die heet Lucifer en Satanas, die de gehele mensheid verleidt, en zijn engelen werden met hem neergeworpen.
En ik hoorde machtige stemmen in de hemel: Nu is de overwinningen de kracht en het koningschap van onze God bevestigd, en de scheppermacht van Christus; want de aanklager van onze broeders, die ze aanklaagde voor onze God, dag en nacht, is neergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam, en door het woord van hun getuigenis, en zij hadden hun leven niet lief, zelfs niet in de dood. Verheug jullie daarom hemelsferen en allen die daarin wonen
Wee echter de aarde en de zee! Want de duivel is in grote woede tot jullie afgedaald, omdat hij weet dat hij weinig tijd heeft.
En toen de draak zag, dat hij op de aarde neer geworpen was, achtervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind had gebaard.
En gegeven werden aan de vrouw de twee vleugels van de grote adelaar, opdat zij zou vliegen naar haar schuilplaats in de woestijn, waar zij gevoed werd een tijd, en tijden, en een halve tijd, ver buiten het zicht van de slang.
En de slang slingerde uit wraak water achter de vrouw aan, zoveel als een rivier, om haar door het water mee te laten sleuren,
En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar binnenste en verzwolg het water, dat de draak naar haar toe had geslingerd.
En de draak ontstak in woede op de vrouw, en ging heen om strijd te voeren tegen de overigen van haar nazaten, zij die Gods geboden bewaren en getuigen van Jezus Christus. En de draak zette voet op het zand van de zee.
De Mensenzoon met een sikkel, het beest met de hoorns als van een lam en de zevenkoppige draak
De volgende figuur is door Dürer samengesteld uit de teksten over de twee beesten die na de val van de draak uit de hemel oprijzen uit de zee (het zevenkoppige beest) en uit de aarde (het twee hoornige lam) (Op. 12: 18 – 13:18). Hij voegt daar aan toe een tekst die verderop volgt over de engel (Christus) die uit de hemelse tempel komt en lijkt op een mensenzoon met een gouden krans op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand (Op. 14: 14-20). Deze sikkel is bedoeld om de aarde te oogsten en de wijnpers vervolgens te treden waarmee de mensen-ikken in de vorm van bloed worden geoogst. Dit laatste beeldt Dürer niet uit.
De figuur die Dürer heeft gemaakt toont de Mensenzoon met sikkel bovenaan in het centrum, omringd door enkele engelen en gescheiden van het aardse deel van het tafereel door een wolkengordel. De mensengroepen op aarde zijn onder invloed van beide beesten.
Op. 13: 1-5
En ik zag uit de zee een beest opstijgen. Het had de hoornen tien en de hoofden zeven en op zijn hoornen tien diademen en op zijn hoofden namen van godslastering. En het beest, dat ik zag, was als een panter, en zijn potenwaren als die van een beer, en zijn muil was als die van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht, en zijn troon, en grote macht. En een van zijn hoofden zag eruit als dodelijk verwond. Maar zijn dodelijke wond werd weer geheeld en de hele aarde volgde vol bewondering het beest, en zij aanbaden de draak, omdat hij de macht had overgedragen aan het beest en zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is het beest gelijk en wie kan de strijd met hem aanbinden?
Op. 13: 11-18
En ik zag een ander beest uit de aarde opstijgen, en het had twee hoornen, zoals een Lam, en het sprak als een draak. En alle macht van het eerste beest oefent het uit voor zijn ogen. Het maakt dat de aarde en haar bewoners aanbidden het eerste beest, waarvan de dodelijke wond geheeld werd. En het doet grote tekenen, ja vuur laat het afdalen uit de hemel op de aarde voor de ogen van de mensen. Het verleidt de bewoners van de aarde door die tekenen, die het voor het eerste beest kan verrichten. Het beveelt de bewoners van de aarde een beeld te maken voor het beest, dat de zwaardwond had en weer opleefde. En het werd hem gegeven, adem te schenken aan het beeld van het beest, opdat het beeld van het beest zelfs kan spreken en kan maken dat allen die niet het beeld van het beest aanbidden, gedood worden. En het brengt allen ertoe, de kleinen en de groten, en de rijken en de armen, en de vrijen en de slaven, dat ze zichzelf een merkteken geven aan hun hand, hun rechter, of op hun voorhoofd, zodat niemand kan kopen of verkopen, als die niet dat merkteken draagt: de naam van het beest, of het getal van zijn naam. Wijsheid is hier van toepassing. Het verstand heeft berekend het getal van het beest. Want het getal van een mens is het en het getal is zeshonderd zes en zestig.
Op. 14: 14, 19 en 20
En ik zag, en zie, een lichtwolk, en op de wolk zat een gelijk een Mensenzoon. Deze had op zijn hoofd een gouden krans en in zijn hand een scherpe sikkel.
En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte de druiven van de wijnstok van de aarde, en wierp de druiven in de wijnpers van de goddelijke wilskracht, de grote.
En de wijnpers werd getreden, buiten voor de stad. En er stroom de bloed uit de wijnpers tot aan de teugels van de paarden, duizend zeshonderd stadiën ver.
De aanbidding van het Lam en het lied van de uitverkorenen
Bij de volgende figuur stapt Dürer weer terug in de tekst naar Op. 14: 1-5 waar de 144.000 verzegelden op de berg Sion zich om het Lam verzamelen en een nieuw lied leren zingen voor Gods troon.
De figuur die Dürer heeft samengesteld verwijst naar de 144.000 verzegelden die hier palmtakken dragen. Dat gegeven komt in de betreffende tekst niet ter sprake maar is ontleend aan de eerdere tekst van Op. 7: 9. De harpen waarop wordt gespeeld om de uitverkorenen een nieuw lied te leren worden niet in deze figuur getoond. De vier gevleugelde diergestalten en de 24 oudsten komen wel overeen met de tekst:
Op. 14: 1-5
En ik zag, en zie, daar stond het Lam op de berg Sion en bij hem 144.000 die zijn Naam en zijn Vaders Naam geschreven dragen op hun voorhoofd.
En ik hoorde een stem uit de hemel als van vele wateren. En een stem als van sterke donder.
En de hemelse stem die ik hoorde, is als van zingende harpspelers die op hun harpen spelen. En zij zingen een nieuw lied terwijl zij voor de troon en voor de vier diergestalten en de oudsten staan. En niemand kon dat lied leren, dan de 144.000, die van de aardegebondenheid zijn vrij gekocht.
Dezen zijn het, die zich niet met de Babelvrouwen bezoedeld hebben, want zij zijn kuis; dezen zijn het, die het Lam volgen waarheen het ook gaat; zij worden uit de aardemensheid vrij gemaakt, als oerbegin voor God en het Lam.
In hun mond wordt geen leugen gevonden en zonder smet zijn zij voor de troon van God.
De hoer van Babylon, de val van Babylon en de ruiter op het witte paard
Naar het slot van de Apocalypse toe is het of Dürer haast krijgt om tot een afronding te komen. Hij slaat de hoofdstukken 15 en 16, waarin onder meer de engelen zeven toornschalen uitgieten, over en vat de grote slotvisioenen samen in twee figuren. De eerste toont de hoer van Babylon gezeten op het scharlaken rode zevenkoppige beest dat de stad Babylon representeert. De vrouw houdt triomfantelijk een beker in haar rechterhand omhoog, gevuld met de wijn van alle morele gruwelen die zij heeft bedreven om haar rijkdom en macht te vergaren, zoals beschreven in Op.17. Boven de vrouw zien we de engel die Johannes toont welk oordeel over deze vrouw wordt geveld. Dit oordeel wordt beschreven in Op.18 en uitgebeeld door links van hem een andere engel die een molensteen in zee werpt als symbool voor het oordeel over Babylon. De uitvoering hiervan zien we afgebeeld rechtsboven met de val van een brandend Babylon. De ruiter op het witte paard (Op. 19: 11-21) die met zijn leger van volgelingen aan het slot verschijnt om te strijden met het zevenkoppige beest en de valse profeet is door Dürer linksboven afgebeeld. Het is een geestelijke strijd. Daarom is dit tafereel door wolken omhuld.
Op. 17: 1-6
En een van de zeven engelen die de zeven schalen droegen, sprak met mij en zei: Kom, ik wil je tonen het oordeel over de hoer, de grote, die troont op vele wateren, met wie de koningen van de aarde ontucht bedreven hebben, terwijl de bewoners van de aarde dronken werden van de wijn van haar hoererij.
En hij bracht mij in de geest naar de woestijn. En ik zag een vrouw zittend op een scharlakenrood beest bedekt met godslasterlijke namen, en het had hoofden zeven en hoornen tien.
De vrouw was gekleed in een purper en scharlaken gewaad, en getooid met goud, en edelsteen, en paarlen, en had een gouden beker in haar hand, vol van gruwelen en van onreinheden van haar ontucht. Op haar voorhoofd stond een naam geschreven, een mysterie: Babylon, de grote, de moeder van de ontucht en de gruwelen van de wereld. En ik zag de vrouw, dronken van het bloed van de heiligen, en van het bloed van de martelaren van Jezus, en toen ik haar zag werd ik verrast door een grote verbazing.
Op. 18: 21
En de machtige engel hief op een steen zo groot als een molensteen, en slingerde die in de zee, en sprak: Zo zal, met zulk een zwaai, weggeslingerd worden Babylon, de grote stad, en nimmer zal ze gevonden worden.
Op.19: 11-16
En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en die daarop reed draagt de namen, geloof en waarheid. En met gerechtigheid oordeelt en strijdt hij. Zijn ogen zijn als vlammen van vuur, en op zijn hoofd zijn vele diademen met een naam daarop geschreven die niemand kent behalve hijzelf. En gehuld is hij in een mantel, besprengd met bloed. En zijn naam wordt genoemd: het Woord van God.
En de hemelse legers volgen hem op witte paarden, gekleed in teer linnen, lichtend fijn en rein, en uit zijn mond komt een scherp zwaard, waarmee hij dan met één slag de volkeren van de wereld treft.
En hij zal hen weiden met ijzeren staf en hij zal treden de wijnpers waaruit de wijn tevoorschijn stroomt door de goddelijke wil als toorn van de Alomvattende. En hij heeft op zijn mantel bij zijn dijen de naam geschreven: Koning van de koningen, en Heer van de heren.
Het ketenen van Satan en het nieuwe Jeruzalem
De laatste figuur is een samenvatting van het geketend worden van de ultieme tegenkracht, aangeduid als Lucifer en Satanas, voor duizend jaar (Op. 20: 1-10) en een vergezicht op het nieuwe Jeruzalem (Op. 21). Opvallend is dat Dürer daarbij enkele elementen onvermeld laat die de toeschouwer zouden kunnen verontrusten. De geketende Satan wordt ook weer vrijgelaten waarop een eindstrijd volgt. En in Op. 20: 11-15 worden de doden geoordeeld voor de troon van God.
Verder blijft het hoopvolle nieuwe Jeruzalem iets waarop in deze figuur alleen vanuit de verte een blik kan worden geworpen, terwijl de tekst de lezer binnenvoert in deze stad en beschrijft wat de kenmerken ervan zijn. De engel wijst Johannes op de stad in de verte en daarvan leren we alleen dat er verschillende poorten zijn waarvoor als wachter een engel staat die de toegang bewaakt.
Op. 20: 1-3 en 7-10:
Ik zag een engel afdalen uit de hemel, die had de sleutel van de afgrond, en een grote ketting in zijn hand.
En hij greep de draak, de oude slang, die Diabolos en Satanas wordt genoemd, en ketende hem duizend jaren. En wierp hem in de afgrond, die hij afsloot en boven hem verzegelde, opdat hij de volken niet langer zou verleiden, totdat de duizend jaren voleindigd waren. En daarna moet hij voor een kleine tijd losgelaten worden.
En wanneer de duizend jaren geëindigd zijn, zal de Satanas uit zijn gevangenis losgelaten worden. En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog, om hen te verzamelen voor de strijd. Hun aantal is als het zand van de zee. En zij trokken op over de breedte van de aarde en omsingelden de legerplaats van de heiligen, en van de geliefde stad.
En er kwam vuur neer van God uit de hemel, en verteerde hen. En de duivel, die hen verleidde, werd in de poel van vuur en zwavel geworpen, waar ook het beest en de valse profeet zijn. En zij zullen gepijnigd worden dag en nacht van eonen tot eonen.
Op. 21: 1-7
En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem neerdalen uit de hemel van God, voorbereid als een bruid, die zich voor haar bruidegom heeft getooid. En ik hoorde een machtige stem komend van de troon, die sprak: zie daar, de woonplaats van God bij de mensen! Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn, en hij, God zelf, zal bij hen zijn. En wegwissen zal hij elke traan uit hun ogen. En de dood zal niet meer zijn, noch treurnis, noch geweeklaag, noch ontbering zal meer zijn, want wat eerst was, is voorbijgegaan.
En de tronende sprak: Zie, nieuw maak ik alles. En hij sprak: Schrijf, want deze woorden zijn geloofwaardig en waarachtig! En hij zei tegen mij: Het is volbracht! Ik ben de Alfa en de Oméga, het Begin en het Einde. Ik geef uit de bron de dorstigen levenswater voor niets. Wie overwint, zal alles erven, en ik zal een God voor hem zijn, en hij zal een zoon voor mij zijn.
Samenvattend kunnen we constateren dat Albrecht Dürer figuren heeft geselecteerd en gecombineerd om een voor de lezer aansprekend beeldverhaal van de Apocalypse te maken. Daarin is hij meer dan geslaagd, al wordt soms de werkelijke tekst wel enigszins te kort gedaan.
0 reacties