Kees Zoeteman
Er zijn overeenkomsten tussen apocalyptische begrippen en de Egyptische mystiek (https://www.project-apocalypse.nl/uitleg-tekstfragementen-fragment-1/apocalypse-beter-begrijpen-vanuit-egyptische-wortels/). We kunnen ons ook de vraag stellen of er nog diepere gemeenschappelijke wortels zijn te vinden die teruggaan op de oudste religieuze tradities zoals die in India zijn te vinden. In dit verband meent Hèléna Blavatsky (Isis ontsluierd, Mysteriën van de oudheid en de hedendaagsche Wetenschap en Godgeleerdheid, deel II.B -Godgeleerdheid, vertaling 191, p.525) dat in Egypte de oudste vormen van de godsdienstige eredienst en het bestuur op een Indische afkomst wijzen. Zij ziet in de Brahmaanse mystiek in India een algemene bron van latere meer westerse esoterische stromingen zoals verbeeld in de Apocalypse.
Deze stelling van Blavatsky lijkt op het eerst gezicht wat vergezocht, en wordt ook niet onverkort door iedereen gedeeld. Bijvoorbeeld, omdat de tijdkringlopen of Yugas in het hindoeïsme duidelijk anders zijn ingedeeld dan de kringlopen zoals die volgens bijvoorbeeld Rudolf Steiner ten grondslag liggen aan de beelden van de Apocalypse. En met de indeling in 4 Yugas in het hindoeïsme en 7 cultuurperioden (en gemeenten) in de Apocalypse is niet alleen een rekenkundig verschil aan de orde, maar spelen ook grotere ordeningsbeginselen een rol. De volgende tekst gaat hierop nader in en laat zien dat er ook een visie mogelijk is die beide systemen dichter bij elkaar brengt.
De Yugas van het hindoeïsme
Het hindoeïsme (zie bijvoorbeeld de Bagavata Purana) onderscheidt vier Yugas of tijdsperioden die soms worden aangeduid als het gouden, zilveren, bronzen en ijzeren Yuga. Tezamen vormen zij een grote kringloop, het zogenaamde Maha Yuga. Hoe moeten we tegen de Yugas aankijken? Opvallend in het hindoeïsme is de kijkrichting. Kijken we in het Westen vanuit de stof om ons heen en omhoog, in het hindoeïsme is de kijkrichting vanuit de hoogte naar omlaag. Alles begint in de wereld van de goddelijke en tijdloze eeuwigheid, waarin de gelukzaligheid en ongedifferentieerdheid bestaan. Van daaruit daalt de evolutie af in kringlopen of Yugas. De namen voor de vier Yugas zijn Satya (Krita) Yuga, Treta Yuga, Dvapara Yuga en tenslotte het Kali Yuga. Voor de duur van elk van deze Yugas worden concrete getallen genoemd, waarbij het Kali Yuga het kortst duurt, te weten 1000 jaar met een openings- en afsluitingsperiode van elk 100 jaar, dus in totaal 1200 jaar (Bhagavata Purana). Het Dvapura Yuga duurt 2x zo lang, ofwel 2400 jaar, het Treta Yuga 3x zo lang en het Satya Yuga 4x zo lang, dus 4800 jaar. De totale cyclus duurt daarmee 10×1200=12.000 jaar. Met ons westerse brein zijn we geneigd dit letterlijk te nemen en daarmee te gaan rekenen. Talrijke geleerden hebben dit gedaan, zoals eveneens is gebeurd met het 1000-jarige rijk dat in de Apocalypse wordt genoemd. Dat laatste heeft geleid tot de meest bizarre meningen. Van de verwarrende ervaringen in de christelijke theologie rond het 1000-jarge rijk kunnen we leren dat we eerder naar de cyclische symboliek van het getal moeten kijken dan naar de mathematische betekenis.
Het getal 10 wijst erop dat een Maha Yuga van (10×1200=) 12.000 jaar is voltooid. Met het Kali of ijzeren Yuga loopt het omvattende Maha Yuga ten einde waarna een nieuwe cyclus start, waarin de orde weer wordt hersteld met een nieuw Satya of gouden Yuga. Wanneer 1000 van dergelijke grote kringlopen zijn verstreken is een dag van Brahma, kalpa geheten, voltooid. Een dag van Brahma duurt, in deze lijn doorredenerend, 1000 x 12.000 = 12 miljoen jaar. Maar daarmee is nog niet alles gezegd. We moeten volgens sommige stromingen ook nog rekening houden met het gegeven dat deze jaren niet zijn uitgedrukt in mensenjaren maar in zogenaamde ‘godenjaren’. Om in mensenjaren uit te komen moet met 360 (het aantal graden in een cirkel en bij benadering het aantal dagen in het jaar) vermenigvuldigd worden, zodat een dag van Brahma 360 x 12 miljoen = 4.320 miljoen mensenjaren duurt. Brahma ademt in een Brahma-etmaal de schepping uit en weer in. Velen zijn met dit soort getallen aan het rekenen geslagen om zo de tijdsduur van het heelal te berekenen. De vraag is of dat zinvol is. Alleen al omdat in andere tijden de duur van de loop van de Aarde om de Zon, de huidige maat der dingen, anders is en er in veel kringlopen niet meer zoiets als een van de Zon afgescheiden Aarde bestaat.
Moeten we de Yugas meer als heersende morele kwaliteiten zien?
Het getal 1000 geeft onder meer weer dat het meest basale Yuga is voltooid, een ijzeren Yuga waarin de laagste geestelijke kwaliteit heerst. Het Dvapura Yuga duurt tweemaal zo lang; je kunt ook zeggen dat het een tweemaal hogere morele kwaliteit heeft. Zo heeft het Treta Yuga een driemaal hogere morele kwaliteit, en het vierde of Satya Yuga de hoogste morele kwaliteit. Dat vinden we ook terug in de mate waarin Dharma, de goddelijke orde, in de vier Yugas wordt gerealiseerd. Gaande van het Satya Yuga naar het Kali Yuga neemt de orde steeds verder af om te eindigen in chaos. Staat het Satya Yuga voor goedheid, en het Treta Yuga voor passie, het Dvapara Yuga staat voor passie en onwetendheid en het Kali Yuga voor onwetendheid van de goddelijke zaken.
Moeten we de Yugas wel zien als horizontaal in de tijd elkaar opvolgend, of ligt er vooral een verticale volgorde als leidende gedachte achter? De verschillen in morele kwaliteit duiden al in die richting. Het feit dat er vier soorten Yugas zijn, kan erop wijzen dat we hier te maken hebben met vier bewustzijnslagen. Het Kali Yuga is dan de minst van de geestelijke wereld bewuste en meest stoffelijke periode, het Dvapara Yuga is al meer bewust en duidend op de wereld die imaginatief kan worden waargenomen, het Treta Yuga verwijzend naar de gevoelswereld en de inspiratie, en het Satya Yuga verwijzend naar de mentale wereld en het verkeren van de mens via de intuïtie onder hoger ontwikkelde wezens (goden). Wanneer de morele kwaliteiten als maatgevend voor de vier Yugas in beschouwing worden genomen, dan blijkt deze verticale invalshoek de kern van de Yuga-indeling het meest te benaderen. De vier Yugas zijn dan aanduidingen voor de werelden waarin respectievelijk de intuïtie, de inspiratie, de imaginatie en tenslotte het dagbewustzijn bepalend zijn. Zoals Steiner (GA 142, p 40 e.v.) heeft vermeld, daarbij de Indiase Sankhya filosofie volgend, is deze vierdeling ook te herkennen in de afdalende ontwikkeling van de oervloed (Atman), waaruit zich verdicht Buddhi, het gelouterde gevoel, vervolgens Manas, het gelouterde verstand, en tenslotte de stoffelijke wereld. In de Yugas mogen we dus ook bewustzijnsniveaus zien die de mens bij zijn evolutie steeds weer afdalend en opstijgend doorloopt. Hier chronologische tijden aan verbinden is daarbij maar beperkt mogelijk. Hoe verder we ons verwijderen van het nu, hoe minder zeggingskracht de berekende getallen zullen hebben.
Nu komen we toe aan de vraag hoe deze vierslag in Yugas zich verhoudt tot het maatgevende getal zeven in de Apocalypse.
Hoe de vier Yugas te plaatsen ten opzichte van de apocalyptische zeven cultuurperioden en tijdperken?
Voor het beantwoorden van deze vraag kunnen we weer bij Rudolf Steiner te rade gaan die de werking van de vier Yugas in de historie aanduidt in zijn lezing te Karlsruhe op 25 januari 1910 (GA 118). Hij beschrijft de hindoeïstische Yugas als plaatshebbend in de recente millennia. Het gouden Yuga ligt in de tijd vóór de Atlantische catastrofe (de zondvloed), de Oud-Indische cultuurperiode komt globaal overeen met die van het zilveren Yuga, waarin nog wel kennis en ervaring is van de geestelijk wereld, al zien de mensen de goden zelf niet meer. Daarna volgt het bronzen Yuga waarin de rechtstreekse kennis van de geestelijke wereld verdwijnt maar er nog wel een besef van die wereld aanwezig blijft. Tenslotte volgt het Kali Yuga, het duistere tijdperk, de tijd van het verstand, waarin men alleen nog maar kan nadenken over de geestelijke wereld. Tegelijk zegt Steiner: ‘Ik merk hierbij nadrukkelijk op dat men deze uitdrukkingen (deze Yugas, KZ) ook voor grotere tijdperken kan gebruiken, zo kan men bijvoorbeeld de uitdrukking Krita (Satya) Yuga reeds voor een nog grotere tijdruimte gebruiken. Want voordat het gouden tijdperk, dat we beschreven hebben, er was, nam de mens in het beleven deel aan nog hogere werelden; daarom zou men al deze nog oudere tijden met deze naam kunnen aanduiden. Maar als men op dit punt geen pretenties heeft, als men tevreden is met de mate van geestelijk leven zoals we beschreven hebben, dan kan men het zodanig indelen, zoals nu is gebeurd. Voor al zulke tijdperken zijn heel bepaalde tijdruimten aan te geven. Zo moet men rekenen dat het Kali Yuga ongeveer in het jaar 3101 voor Christus begint…. Het Kali Yuga is in 1899 ten einde… er begint een nieuw tijdperk…Wat er dan begint, bereidt de mensen langzaam voor op nieuwe kwaliteiten van de ziel.’
Uit deze mededelingen kunnen we diverse zaken afleiden. Steiner laat de Yugas niet gelijk oplopen met de cultuurperioden van het Na-Atlantische tijdperk, noch met de opgaven van de zeven apocalyptische gemeenten. Verder hanteert hij voor het Kali Yuga een periode van 5000 jaar in plaats van de eerdergenoemde 1200 godenjaren of 432.000 mensenjaren. Waarop heeft Steiner dit gebaseerd? Is het mogelijk dat het beginsel van kleinere kringlopen in grotere kringlopen hierbij een verklaring kan bieden? Ik heb het antwoord op deze vragen nog niet gevonden. Ook is er de vraag of bij de ontwikkeling van de Yugas steeds een abrupte overgang van een Kali Yuga naar een Satya Yuga is. Zou de bewustzijnsontwikkeling ook weer stapsgewijs omhoog kunnen gaan van ijzeren, naar bronzen, zilveren en tenslotte gouden Yuga niveau? Dat laatste zou veel beter aansluiten bij de apocalyptische voorstellingen.
Visie van Sri Yukteswar Giri
Een Indiase wijze die een visie heeft ontvouwd, die dicht bij de uitleg over de Apocalypse van Rudolf Steiner komt, is zijn tijdgenoot Sri Yukteswar Giri (1855 – 1936) (https://www.youtube.com/watch?v=wFCK7d0RyO4). Hij was de leermeester van de in het Westen meer bekende Paramhansa Yogananda (schrijver van Autobiografie van een yogi, 1946). Sri Yukteswar schreef het boek The Holy Science (1894) en in de inleiding daarvan geeft hij een nieuwe interpretatie van de Yugas, die nauwer aansluit bij de cultuurperioden van de Apocalypse. Uiteraard is zijn uitleg niet onomstreden, maar het geeft aan dat er meerdere mogelijke interpretaties tot in onze tijd onder de hindoes in omloop blijven. De vernieuwing van Sri Yukteswar bestaat erin dat hij na de afdalende Yugas weer opstijgende Yugas laat volgen, zoals in onderstaande figuur is weergegeven. Ook legt hij een verband met de verschuivingen in het lentepunt van de Zon door de tekens van de dierenriem, een maatstaf die we ook terugvinden in de cultuurperioden van de Apocalypse. De 24.000 jaar durende cyclus sluit daarmee meer aan bij het Platonische jaar van 25.772 jaren. Verder zou volgens Sri Yukteswar rond 1699 het (tweede of opstijgende) Kali Yuga zijn afgelopen en bevinden we ons op dit moment in het begin van het opgaande bronzen Yuga.

Yugas volgens Sri Yukteswar (bron: https://en.wikipedia.org/wiki/The_Holy_Science#Yuga_theory)
Yugas, op deze manier geduid, volgen geestelijke invalshoeken voor de mensheidsontwikkeling die vooral betrekking hebben op de menselijke ziel, of zoals Satgurunath Siddhanath (https://www.youtube.com/watch?v=mf99Q2dqxxE) uitlegt: zij kunnen zowel betrekking hebben op de ziele-ontwikkeling van de mensheid als op die van individuele mensen. In het laatste geval verlopen de Yugas echter veel sneller. Verder zijn er ook bij de Yugas kringlopen binnen kringlopen.
Bovenstaande maakt duidelijk dat er verschillende visies zijn op het plaatsen van de Yugas in de historische tijdrekening. Het is meer een beschouwing op de cyclische ontwikkelingsstappen in de menselijke ziel dan een mathematische chronologie van de menselijke evolutie.
Sri Yukteswar schreef in het Voorwoord van het boekje The Holy Science, aldus Paramhansa Yogananda, dat hij een fundamentele harmonie tot stand wilde brengen tussen de Bijbelse Apocalypse en de Sankhya filosofie in India. Daarbij gaat hij in op meerdere overeenkomsten met het Johannes evangelie en de Apocalypse zoals de 24 oudsten om de troon, het koninkrijk van God, e.d. En in de Introductie gaat hij uitgebreid in op de zienswijze waarmee de vier Yugas in lijn gebracht kunnen worden met de zeven cultuurperioden en tijdperken die de Apocalypse kenmerken.
Nemen we het afdalende en opstijgende Kali Yuga samen, dan kunnen we de Apocalypse gemeenten parallel aan de Yugas een plaats geven. Het eerste gouden Yuga weerspiegelt zich dan in Efeze, het volgende zilveren Yuga in Smyrna, het bronzen Yuga in Pergamon, de combinatie van het afdalende en opstijgende ijzeren Yuga in Thyatira, het opstijgende bronzen Yuga in Sardis, het opstijgende zilveren Yuga in Filadelfia en het afsluitende gouden Yuga in Laodicea. Daarbij gelden uiteraard niet de lengten van de tijdsperioden, vooral niet als we verder terugwaarts en voorwaarts van het begin van onze jaartelling verwijderd raken.
Door onze rechtlijnige manier van denken over de tijd om te buigen naar een cirkelvormig tijdsverloop zoals de hindoes dit praktiseren, kunnen beide manieren van denken over de mensheidsevolutie dichter bij elkaar worden gebracht. Daarbij staan we steeds in het nu. En, zoals we bij de uitleg van tekstfragment 56 zagen: ‘Vanuit dit eeuwig nu wil de Apocalypse begrepen worden.’